De noordelijke Franse luchtmacht
Getalsmatige verhoudingen
De Franse luchtmacht [l'Armee de l'Air] was op papier getalsmatig niet veel minder sterk dat de Duitse Luftwaffe die tegen het westen zou worden ingezet. Maar papiere vergelijkingen zijn erg kwetsbaar voor valse beeldvorming.
Op 10 mei 1940 had men in Frankrijk zelf in de eerste lijn de beschikking over 570 eendekker jagers [540 modern: Ms-406, H-75, Dw-520, Bl-151], 260 bommenwerpers [120 modern: Br 691, DB-7, GM 167 en Am-351], 489 verkenners [280 modern: Po-63.11, Bl-174] en enkele transport en verbindingstoestellen. In totaal zo'n 1.350 toestellen, waarvan dus circa 950 van moderne statuur. Daarnaast waren circa 1.200 oudere toestellen beschikbaar in depots, opleidingen, de Noord-Afrikaanse kolonie n en in reserve eenheden. Al deze tweedelijns toestellen konden eventueel na enige tijd ook gereed worden gemaakt voor inzet in Frankrijk. Samen met de Britse eenheden [vanuit het 'homeland' en in Frankrijk gestationeerde eenheden] kon men in Frankrijk in theorie in mei 1940 zo'n 3,200 toestellen in de lucht brengen. Het feit dat de belligerenten tijdens de strijd nog vele honderden toestellen bij bouwden, deed de balans niet kantelen.
In de praktijk waren die getallen weliswaar bijna gelijk aan het Duitse potentieel in het Westen [circa 3,750 toestellen], maar in de praktijk waren de oudere toestellen van de Fransen geen enkele partij voor de Luftwaffe. De Franse luchtmacht was bovendien nog ingesteld op een WOI doctrine, met veel jachttoestellen en verkenners. Nauwelijks enige taak zag de Franse legerleiding in de samenwerking met de landmacht, zoals de Duitsers nadrukkelijk wel deden. Het moderne jacht- en bommenwerperdeel van de l'Armee de l'Air bedroeg dan ook slechts zo'n 650 toestellen. Dat afgezet tegen de 2,000 moderne Duitse toestellen in diezelfde catagorie behoeft geen nadere nuancering van de werkelijke sterkteverhoudingen.
Allereerst had de Luftwaffe in het westen een contingent van circa 2,000 toestellen moderne tot zeer moderne gevechtsvliegtuigen, en ten tweede was de Luftwaffe een echte 'slagmacht' waarbij een uitstekende balans was tussen oppervlaktebommerwerpers, tactische bommenwerpers en moderne snelle jachttoestellen. Verkenningseenheden werkten veel nauwer en doelmatiger samen met de landmacht.
ZOAN
Het Franse luchtruim was ingedeeld in enkele zones waarbinnen een taskforce van de Franse luchtmacht was ingedeeld. Verreweg het grootste contingent moderne toestellen werd in het noorden ingezet, waar ook het leeuwendeel van de parate Franse landmacht eenheden zich bevond. De noordelijke sector heette de ZOAN of Zone Arienne des Armees du Nord. De ZOAN strijdmacht was samengesteld uit jachttoestellen, lichte / middelzware bommenwerpers en veel verkenningstoestellen. Commandant was G n ral du Corps Aerien Marcel Tetu.
De Franse luchtmacht had een enigszins verwarrende organisatie. De kleinste eenheid was een 'escadrille', wat tegenwoordig een squadron genoemd zou worden. Een 'escadrille' vormden een 'groupe'. Enkele 'groupes' vormden een 'escadre'. Verwarrend is echter dat een 'escadrille' in zowel een 'escadre' als een 'groupe' een aanduiding kende die onderling afweek. Eenheden hadden dus een dubbele aanduiding. Slechts de groupes en escadrilles zijn alhier benoemd.
Hoewel de exacte cijfers van de samenstelling van de ZOAN vermoedelijk toch zullen afwijken van onderstaande gegevens, zijn de cijfers die hieronder worden opgesomd een vrij accurate indicatie van de sterkte van de eenheden van de ZOAN in de morgen van 10 mei. Nadrukkelijk zij gezegd dat de gegevens zijn verwerkt van de vliegwaardige [vw] toestellen. Een aantal eenheden was bezig met conversie of opbouw met de Dw-520 en had op 10 mei 1940 nog geheel of gedeeltelijk een eenheid met Ms-406. Die eenheden zijn met een (*) aangegeven. Bij de bommenwerpervloot was helemaal sprake van een massieve conversie of opbouw, zodat een groot deel der onderdelen op 10 mei niet operationeel was. Dat veranderde spoedig, maar dat is hieronder niet weergegeven.
De samenstelling van de ZOAN in de vroege morgen van 10 mei 1940 was als volgt:
Jachtgroepen [Groupement de Chasse, GC]:
Vliegtuigtype | Escadre | Groupe de Chasse | Vliegwaardig | Aanwezig |
Morane - 406 | III./1 | GC.25 | 20 | 30 |
II./2 | GC.23 | 22 | 26 | |
III./2 | GC.23 | 28 | 34 | |
I./3* | 14 | 17 | ||
II./3* | 12 | 25 | ||
III./3* | GC.21 | 23 | 28 | |
Bloch - MB-152 | I./1 | GC.21 | 15 | 23 |
Bloch - MB-152 | II./8 | GC.23 | 11 | 19 |
Bloch - MB-151 | II./10 | GC.21 | 14 | 23 |
Bloch - MB-152 | II./10 | GC.21 | 6 | 8 |
Bloch - MB-151 | III./10 | GC.21 | 5 | 16 |
Bloch - MB-152 | III./10 | GC.21 | 13 | 23 |
Potez 631 | I./16 | GC.23 | 10 | 17 |
I./13 | GCN | 8 | 12 | |
II./13 | GCN | 7 | 11 | |
III./13 | GCN | 10 | 12 | |
IV./13 | GCN | 7 | 12 | |
Curtiss H-75 | I./4 | GC.23 | 29 | 30 |
II./4 | GC.23 | 30 | 30 | |
I./5 | GC.23 | 25 | 30 | |
Dewointine DW-520 | I./3* | 14 | 17 | |
II./3* | 12 | 25 | ||
III./3* | GC.21 | 2 | 4 | |
Caudron C-714 | I./145 | GCP | 35 | 35 |
Tot de zeer moderne jagers moesten de Dw-520 en H-75 worden gerekend. Met name het laatste toestel bleek een zeer effectieve jager, terwijl de Dw-520 net werd ingefaseerd toen de oorlog uitbrak. De Ms-406 was weliswaar modern, maar was vooral succesvol door de grote aantallen waarin de jager voorhanden was.
De Potez 63/1 was in feite alleen als nachtjager geschikt. Het toestel maakte geen schijn van kans in een daggevecht met de Bf-109. De verliezen onder deze toestellen waren dan ook zwaar.
De eind jaren dertig ontwikkelde en gebouwde Bloch MB-151/152 waren teleurstellende probleemvliegtuigen. Van de 120 op 10 mei afgeleverde toestellen waren slechts enkele tientallen vliegwaardig. Problemen met de vleugels, motoren en propellors zorgden vooral voor veel MB's in de hangars. Desondanks werd dit toestel flink door geproduceerd. De toestellen waren ondanks een zware bewapening ( 2 x 20 mm kanon, 2 x 7.5 mm mitrailleur) wegens slechte vliegcapaciteiten en een maximale snelheid van rond de 470 km/u niet opgewassen tegen de Bf-109.
De Caudron C-714 was een weinig succesvolle jager die in samenwerking met Renault was ontwikkeld voor de Franse luchtmacht. Het toestel was erg traag met een topsnelheid van 460 km/u en bleek slecht manoeuvreerbaar. De zwakke bewapening van vier 7.5 mm mitrailleurs was een ander minpunt. Uiteindelijk werden er toch 90 besteld. De leveringen begonnen pas in februari 1940 en in mei 1940 waren er 35 stuks beschikbaar die aan de Poolse vliegers van I./145 beschikbaar werden gesteld. Ondanks de matige vliegkwaliteiten, zouden de Poolse vliegers er relatief veel succes mee scoren. De 35 toestellen ( er werden er nog 18 nageleverd eind mei/begin juni) schoten 12 Duitse vliegtuigen neer, waarbij de eigen verliezen 18 toestellen betroffen, waarvan 9 op de grond vernield waren.
Bommenwerper groepen [Groupement de Bombardement, GB]:
De midden jaren dertig vrijwel ontbrekende bommenwerper in de l'Armee de l'Air werd door massieve aankopen in de laatste jaren voor de oorlog opeens een prominente nieuwe speler bij de luchtmacht. Naast een aantal minder geslaagde eigen fabrikaten, zoals de Amiot en LeO toestellen, waren het vooral Amerikaanse toestellen die de Franse bommenwerpervloot moesten doen uitgroeien tot een sterke poot van de Armee de l'Air. De DB-7 (export versie van de A-20 Havoc, waarvan er meer dan 600 werden besteld) en GM-167 (215 besteld) zouden de ruggengraat gaan vormen van de GB's en GBA's.
De laattijdige aanschaffen door de Franse defensie inkopers leidden ertoe dat de leveringen van de Amerikaanse bommenwerpers nog maar net was aangevangen toen de Duitsers het westen aanvielen. Van de Glenn Martin's waren nog slechts enkele tientallen geleverd, van de Douglas DB-7 evenzo enige tientallen, terwijl er dertig aan de Afrikaanse koloni n waren afgeleverd. Niet alleen betekende dit dat de meeste nieuwe bommenwerpers nog niet aanwezig waren, maar evenzo dat veel eskaders nog volop in training en opbouw waren en hun toestellen dus nog niet tot de parate (kleine) kern van de tactische l'Armee de l'Air behoorden op 10 mei 1940. Hoewel nog vele tientallen toestellen alsnog operationeel werden gemaakt, was de stand van zaken op 10 mei 1940 voor de Franse luchtmacht ronduit bedroevend, zoals de onderstaande tabel duidelijk maakt.
Vliegtuigtype | Escadre | Groupe de Bomb. | Vliegwaardig | Aanwezig |
LeO-451 | I./12 | GB.6 | 9 | 14 |
II./12 | GB.6 | 13 | 14 | |
Amiot-143 | I./34 | GB.9 | 10 | 13 |
Amiot-354 | I./34 | GB.9 | 2 | 3 |
Amiot-143 | II./34 | GB.9 | 9 | 11 |
Amiot-354 | II./34 | GB.9 | 2 | 2 |
Amiot-131 | II./34 | GB.9 | 1 | 2 |
Br guet 693 | I./54 | GBA.18 | 13 | 13 |
II./54 | GBA.18 | 10 | 10 | |
Zoals uit de tabel blijkt was de gehele ZOAN van nog geen 100 verouderde bommenwerpers afhankelijk toen de Duitsers op 10 mei 1940 de oorlog tegen het westen inzetten. Van die oudere inheemse types waren de LeO-451 en Amiot's ronduit kwetsbare vliegtuigen. Bij de eerste inzetten, vooral richting de Maasbruggen in Belgi , werden ze als rijpe appelen uit de lucht geplukt door Duitse jagers. Dat dit mede werd veroorzaakt door de Franse onwijsheid menig bommenwerpereskader zonder directe escorte op de vijand af te sturen, is een gegeven.
De Br guet-691 en 693 lichte grondsteun toestellen - eveneens door Belgi besteld - waren nieuwe producten van Franse bodem. Het was een toestel dat in staat was tot effectieve grondsteun met boordwapens [1 x 20 mm kanon, twee 7.5 mm mitrailleurs plus een achterwaarts geplaatste mitrailleur] en een lichte bomlading [tot 500 kg], waarbij het ook de mogelijkheid had een vrij steile duikvlucht toe te passen bij een bomaanval. Zoals met alle Franse toestellen ondervond men met de toegepaste motoren [Hispano Suiza en Gnome-Rhone] grote problemen. Bovendien had de overigens uitstekend vliegende Br quet problemen met het onderstel. Het werd echter spoedig een populair vliegtuig bij zijn piloten.
Pas in maart 1940 was het eerste GBA squadron met deze toestellen operationeel beschikbaar gekomen. Op 10 mei 1940 waren er slechts twee twee squadrons operationeel, hoewel er al bijna 100 toestellen geleverd waren. Die paar operationele Br guets werden in de twee volgende dagen gedecimeerd tijdens enkele missies richting Maastricht en Tongeren, waarbij ze door met name de FLAK werden neergehaald. Op de tweede oorlogsdag waren er reeds 10 van de beschikbare 23 verloren op die wijze.
De Franse bommenwerpers leden zulke zware verliezen op de eerste drie dagen van de slag, dat de tactiek spoedig werd aangepast. Die tactiek was dan ook beroerd geweest. De Fransen waren ook wat betreft hun luchtmachtactiek twintig jaar stil blijven staan. De enige tactiek die men leek te kennen was het laagvliegen, wat de toch al weinig robuuste Franse vliegtuigen kwetsbaar maakte voor grondvuur. Aangezien de Duitsers van het 6e Leger een overvloed aan FLAK eenheden meevoerden, was die tactiek van de Fransen funest. Daarbij verzuimde men grote formaties jachttoestellen in te zetten als escorte en negeerde men de onmiskenbare 'air superiority' van de Luftwaffe boven de sector Tongeren - Maastricht. Dat gold evenzo voor de BAFF, die even roekeloos eskaders zwak beveiligde bommenwerpers naar de Maas toestuurde. De compleet gedecimeerde Anglo-Franse bommenwerpervloot zou na nog eens zware verliezen op de vierde en vijfde dag, vrijwel geheel zuidwaarts worden teruggetrokken.
Verkenningsgroepen [Groupement Arien d ??Observation, GAO / Groupement de Reconnaissance, GR]:
De Franse luchtmacht was nog volledig als een WOI luchtmacht ingericht, zeker tot midden jaren dertig. Van de meest prominente verkenner, de Potez 63-11, werden er in de tweede fase van de dertiger jaren maar liefst meer dan 1.000 besteld!
Deze Franse WOI doctrine betekende in mei 1940 een overdaad aan verkenningsvliegtuigen met een aanzienlijk aantal jachtvliegtuigen en - zoals hierboven al beschreven - een neipend tekort aan aanvalsvliegtuigen. Dat tijdens de Duitse veldtocht de grote omvang van de vloot verkenningsvliegtuigen zich omgekeerd evenredig zou verhouden tot de mate waarin de Geallieerde veldcommandanten ingelicht werden omtrent de progressie van de tegenstander op de grond, is dus des te opvallender.
Hieronder een overzicht van de grote hoeveelheid verkenningseenheden, waarvan het gros was toebedeeld aan legerkorpsen en soms zelfs divisies. Vrijwel alle eenheden vloog met twee of meer types en komen dus meerdere malen voor in het overzicht.
Vliegtuigtype | Legereenheid | Groupe de Obs. | Vliegwaardig | Aanwezig |
1e Leger | ||||
Potez 63.11 | FA.101 (1e Leger) | GR I./14 | 7 | 8 |
FA.2 (2.CA) | GAO 502 | 3 | 3 | |
FA.3 (3.CA) | GAO 503 | 3 | 5 | |
FA.4 (4.CA) | GAO 504 | 3 | 6 | |
FA.5 (5.CA) | GAO 505 | 4 | 6 | |
FA.29 (2.DLM) | GAO 551 | 2 | 6 | |
FA.33 (3.DLM) | GAO 545 | 0 | 3 | |
FA.34 (4.DLC) | GAO 544 | 4 | 6 | |
Potez 27 | FA.33 (3.DLM) | GAO 545 | 4 | 4 |
Potez 39-0 | FA.4 (4.CA) | GAO 504 | 0 | 1 |
FA.5 (5.CA) | GAO 505 | 0 | 1 | |
LeO C.30 | FA.4 (4.CA) | GAO 504 | 26 | 28 |
Mureaux 115 | FA.2 (2.CA) | GAO 502 | 4 | 4 |
FA.3 (3.CA) | GAO 503 | 0 | 8 | |
FA.34 (4.DLC) | GAO 544 | 4 | 5 | |
Mureaux 117 | FA.30 (CC) | GAO 551 | 3 | 4 |
2e Leger | ||||
Potez 63.11 | FA.102 (2e Leger) | GR II./22 | 7 | 8 |
FA.10 (10.CA) | GAO 510 | 6 | 6 | |
FA.18 (18.CA) | GAO 518 | 6 | 6 | |
FA.26 (2.DLC) | GAO 520 | 4 | 6 | |
FA.35 (5.DLC) | GAO 507 | 4 | 6 | |
Potez 39-0 | FA.10 (10.CA) | GAO 510 | 3 | 3 |
Br quet 27 | FA.18 (18.CA) | GAO 518 | 5 | 5 |
Mureaux 115 | FA.26 (2.DLC) | GAO 520 | 5 | 6 |
FA.35 (5.DLC) | GAO 507 | 5 | 9 | |
7e Leger | ||||
Potez 63.11 | FA.107 (7e Leger) | GR I./35 | 11 | 12 |
FA.1 (1.CA) | GAO 501 | 3 | 6 | |
FA.17 (16.CA) | GAO 516 | 4 | 4 | |
FA.28 (1.DLM) | GAO 552 | 5 | 6 | |
Potez 27 | FA.16 (16.CA) | GAO 516 | 6 | 8 |
Mureaux 115 | FA.1 (1.CA) | GAO 501 | 6 | 6 |
Mureaux 117 | FA.28 (1.DLM) | GAO 552 | 5 | 6 |
9e Leger | ||||
Potez 63.11 | FA.109 (9e Leger) | GR II./52 | 6 | 8 |
FA.11 (11.CA) | GAO 511 | 2 | 4 | |
FA.25 (1.DLC) | GAO 551 | 2 | 5 | |
FA.32 (41.CAF) | GAO 547 | 6 | 6 | |
FA.33 (3.DLM) | GAO 545 | 0 | 3 | |
Potez 27 | FA.32 (41.CAF) | GAO 547 | 5 | 7 |
FA.33 (3.DLM) | GAO 545 | 4 | 4 | |
Potez 39-0 | FA.11 (11.CA) | GAO 511 | 2 | 4 |
Potez 637 | FA.109 (9e Leger) | GR II./52 | 5 | 9 |
Mureaux 117 | FA.25 (1.DLC) | GAO 551 | 5 | 6 |
1e Div. A rienne | ||||
Potez 63.11 | GR II/33 | 5 | 7 | |
Potez 637 | GR II/33 | 6 | 7 | |
Bloch 174 | GR II/33 | 1 | 2 | |
Reserve GQG | ||||
Potez 63.11 | FA.42 (24.CA) | GAO 515 | 0 | 3 |
Mureaux 117 | FA.42 (24.CA) | GAO 515 | 6 | 6 |
Totaal aantal geidentificeerde vliegwaardige verkenners is 206 toestellen. Daarnaast 73 toestellen die om reden van modificatie en onderhoud van de toestellen op 10 mei (nog) niet vliegwaardig waren. Er is voldoende reden aan te nemen dat hiervan vele toestellen gedurende de strijd alsnog operationeel werden. Voorts zij opgemerkt dat van de grote verkenningsvloot nog vele toestellen in het zuiden waren gehouden.
De in gebruik zijnde toestellen, waarbij de Potez 63-11 de meest voorkomende was, waren allen verouderd, hoewel de Potez 63-11 uitstekend kon voldoen. Deze Potez 630 serie had uiterlijk erg veel weg van de BF-110 en was ook bedoeld als jachtkruiser. Daarvoor slaagde het toestel niet, hoewel het als nachtjager aantrekkelijk leek, zoals de Bf-110 ook zou eindigen.
De 63-11 was een aangepaste versie van de 630/631, met een 'hoedje' op de cockpit voor de piloot omdat men vond dat de waarnemer eronder moest zitten, wat op zich een belachelijke gedachte was. Het vliegtuig werd er trager door, maar werd toch uitverkoren tot d strategische verkenner van de l'Armee de l'Air. In 1938 werd het toestel in enorme aantallen aangeschaft. De Potez 637 was een afgeleide versie met een afwijkende middengondel. Meer dan 1.000 toestellen van de 630-serie werden er besteld voor de Franse legerluchtmacht, waarvan in mei 1940 tweederde was geleverd. Het bleek een geschikt toestel maar wel kwetsbaar door zijn wijze van inzet, die meestal laag gevlogen verkenningsvluchten meebracht. Er werden er dan ook zeer veel neergeschoten. Niet minder dan 220 werden er tijdens de strijd vernietigd, waarvan het gros tijdens uitgevoerde sorties. Geen enkel Frans toestel had dergelijke (strijd)verliezen, hoewel het ten dele inherent was aan de inzet als diepe verkenner.
De beide Mureaux toestellen waren dubbeldekkers. Het waren afgeleide van de dubbeldeks nachtjager Murreaux 113, die in een variant ook als licht aanvalsvliegtuig werd bedacht. Hoewel deze toestellen pas in de jaren dertig waren ontwikkeld en in dienst genomen, waren ze bij aflevering al sterk verouderd. Van de Mureaux 115 werden er 120 ingezet als tactische verkenner en observatievliegtuig. De Mureaux 117, waarvan er veel minder waren geproduceerd, werd eveneens als tactische verkenner ingezet. De vliegtuigen haalden maximaal de snelheid van rond de 300 km/u en waren met vier mitrailleurs relatief zwaar bewapend. Ze konden eventueel ook nog 200 kg aan bommen vervoeren.
De Loire et Olivier LeO C.30 was een heel apart verhaal. Dit was een 'autogiro' ofwel een helikopter. Midden jaren dertig waren er zestig vervaardigd voor de Franse luchtmacht en de marine. Ze werden vooral als verbindingsmiddel gebruikt in de hogere echelons. Ze konden desondanks een hoogte bereiken van ca. 4.000 m en een topsnelheid van 170 km/u bereiken. Het zal voor Duitse piloten ongetwijfeld een verrassing zijn geweest deze helikopters te zien vliegen, want dit waren in deze episode van de oorlog unieke verschijningen. Vaak wordt onterecht gesteld dat Sikorsky als eerste in 1940 een testvlucht met een enkel rotor helikopter aflegde, maar in 1935 was de LeO C.30 hem ruim voor.
De Potez 27 was een traag (200 km/u) dubbeldekkertje uit 1924 - bedoeld als observatievliegtuig - en anno 1940 nog sterker verouderd dan de Nederlandse Fokker C-V. Er waren maar een paar toestellen van voorhanden. De Potez 39-0 (of 390, met ook variant 391) was een bovendekker (parasol vleugel) uit 1930. Er werden er 232 van gebouwd voor de Franse luchtmacht. Het observatietoestel kon een snelheid van 240 km/u halen en was met n of twee mitrailleurs bewapend en kon aan de vleugels enkele lichte fragmentatiebommen meevoeren.