Transportmiddelen
Vervoer op de grond
De gelande troepen werden versterkt met de standaard ondersteunende onderdelen, zoals dat gebruikelijk was bij reguliere eenheden. Zo waren er ondersteunende eenheden ingedeeld als artillerie, verbindingstroepen, geneeskundige troepen, pioniers, luchtafweereenheden, en een verkenningseenheid van de Luftwaffe. Bij enkele van deze eenheden, zoals de verbindingstroepen, waren extra manschappen en bijzondere apparatuur aanwezig. Zo bezat de divisiestaf van 7.FD lange afstand zendapparatuur [lange golf ontvangst- en zendapparatuur] die aan boord van twee Ju-52 was ingebouwd.
Voor vervoer van munitie, uitrusting, hulpmiddelen, geschut en officieren was er een transporteenheid ingedeeld met krachtige 750 cc BMW zijspan motoren die tot 500 kg konden meetrekken. Deze motoren hadden echter beperkingen op minder goed begaanbare ondergrond. Toch was men in staat het licht geschut met deze motoren te verplaatsen.
Voor het vervoer van geschut hadden de luchtlandingstroepen een speciaal fokprogramma opgezet voor een paardenras dat bestond uit zeer kleine krachtige paardjes, Hafflinger genaamd. Zij konden door hun kleine maat worden vervoerd in een transportvliegtuig. In de praktijk bleken ze echter niet goed bestand tegen de kakofonie van geluiden die een oorlog produceert, en raakten ze vaak in paniek.
Overigens werden de parachutisten en luchtlandingstroepen geinstrueerd zoveel mogelijk vervoer ??ter plaatse ?? te regelen door in beslagname. De transporteenheid van 7.FD kreeg speciale 'lopers' [universele sleutels] mee om gerequireerd materieel te kunnen starten. In de praktijk zou men ook vele lokale vervoersmiddelen in gebruik nemen. Het zou in elk geval tot heel wat verwarring leiden, en sec genomen was het uitrusten van de eenheden met in beslaggenomen voertuigen [zonder identificatie] in strijd met het oorlogsrecht. Het werd desondanks veelvuldig gedaan.
Vervoer door de lucht
Voor het vervoer van parachutisten, luchtlandingstroepen en hun uitrusting werd [in mei 1940] alleen gebruik gemaakt van de Junkers transporttoestellen [en ?? in Belgi ?? de DFS-230 zweefvliegtuigen]. Dit waren allemaal Ju-52/3m Reihe [3 motoren BMW 132A en andere varianten], en een enkele Ju-52/1m Reihe [1 motor BMW 132A] of Junkers W-34. De kruissnelheid van deze toestellen lag net boven de 200 km/u, maximaal vloog de machine rond de 250-260 km/u. De landingsnelheid was zeer laag [100 km/u] en het grootste voordeel van de machine was de zeer korte start [350 m] en landingsbaanlengte [250 m] die benodigd was.
Het had standaard 3 bemanningsleden [leidende toestellen 4 man], en kon 12 parachutisten met uitrusting vervoeren [in mei 1940 werden maximaal 12 parachutisten per toestel vervoerd. Bij latere inzet was dit aantal naar 14 gegroeid]. Zonder uitrusting konden maximaal 21 man [inclusief bemanning] worden vervoerd, wat in de praktijk zelden gebeurde en slechts bij de luchtlandingstroepen. De Ju-52/3m kon maximaal 1.750 kg 'nuttig gewicht' vervoeren, maar meestal beperkte men de belasting tot 1.500 kg. In 1940 waren al enkele verbeterde Ju52/3m in gebruik die meer dan 2,000 kg nuttig gewicht konden vervoeren. Op de bovenzijde van de romp achter de cockpit zat een half open draaibare koepel voor een 13 mm machinegeweer. Twee 7,92 mm machinegeweren konden uit raamdoorvoeringen zijwaarts vuur uitbrengen.
Veel Ju-52 werden uiteindelijk met een groot zijluik uitgevoerd, speciaal voor het vervoer van zwaardere middelen. In de loop van de oorlog zou men steeds meer aanpassingen maken voor (nog) zwaardere of meer volumuneuze transporten. In mei 1940 was een groot deel van de transportvloot echter nog van oudere types Ju-52 die vooral voor personenvervoer waren gebouwd. Zij bezaten nog geen breed zijluik.
De Ju-52 werd eveneens gebruikt voor het droppen van de noodzakelijke bevoorrading van de parachutisten [en eventueel andere ge soleerde eenheden]. Daartoe werd gebruik gemaakt van containers [Behalter] die op lage hoogte konden worden gedropt met parachutes. Bij de eerste type Ju-52 [3m g3e] werden die in de bommenruimte geplaatst en van daaruit afgeworpen, bij latere types werd gebruikt gemaakt van een schacht in de romp. Daarnaast werden He-111's ingezet voor het vervoer en droppen van voorraden, waarbij gebruik werd gemaakt van Nachschubbomben, ronde containers, die met hogere snelheid neerkwamen en daardoor vaak beschadigd raakten.
De bevoorrading was een intensieve operatie die veel inzet van het Duitse logistieke apparaat vroeg. Met name de munitiebevoorrading was een intensieve klus, die een aanzienlijke wissel op de Luftwaffe trok. De troepen op de grond waren daarbij gehouden telkens duidelijk te indiceren welke zones als droppingzone konden worden gebruikt. Hiertoe maakte men meestal een wit hakenkruis van lakens of andere stof dat duidelijk genoeg aangaf waar de troepen lagen. Dit was tevens een indicatie voor aanvalsvliegers van in Duits bezit zijnde sectoren.
De Duitsers waren uitzonderlijk zuinig op de bevoorradingscontainers en parachutes. Beide middelen waren duur in aanschaf en werden daar waar mogelijk verzameld en voorbereid voor hergebruik. Aan de vooravond van de grote operatie in mei 1940 was er een groot gebrek aan afwerpcontainers. Dat betekende dat al vanaf de tweede oorlogsdag de veel minder geschikte Nachschubbomben gebruikt werden. Deze ronde containers konden minder inhoud herbergen en waren bovendien zeer kwetsbaar omdat ze minder geremd werden tijdens de afworp. Talloze voorbeelden in Duitse verslagen werden genoemd van totaal of grotendeels vernielde inhoud. Zo ontstond bijvoorbeeld op 13 mei een groot munitietekort voor de mortieren van zowel de luchtlandingstroepen als de parachutisten, doordat afgeworpen munitie in de 'bomben' te beschadigd bleek voor gebruik. Het was n van de 'lessons learnt' na de operatie in Nederland dat de logistiek en bevoorrading in de toekomst veel beter moest worden voorbereid.
De voor de afwerpcontainers gebruikte codes, welke zagen op de inhoud en de troepenbestemming, is vooralsnog nog niet ontcijferd. Er wordt nog naar betrouwbare bronnen gezocht om dat te kunnen duiden.
Voor het verzamelen van de bevoorradingscontainers werden in mei 1940 burgers, maar vooral krijgsgevangen militairen ingezet. Daarvan zijn talloze foto's bekend alsmede van het hoofdinzamelpunt op het zuidfront bij Tweede Tol. Overigens gold eenzelfde zuinigheid voor de parachutes. Ook die werden daar waar mogelijk verzameld en voor hergebruik aangewend.