Korps Mariniers

Inleiding

Over de Nederlandse mariniers is bijzonder weinig geschreven. Dat is eigenlijk zeer opvallend, want zij speelden een belangrijke rol in de roemruchtige jaren waarin de Nederlandse marine wereldwijd werd gerespecteerd en gevreesd. De dagen waarin de Nederlandse marine vele zeeslagen voerde met concurrerende grote koloniale en imperialistische machten zoals Spanje, Frankrijk en Engeland. In de vorige eeuw speelden de mariniers voorname rollen tijdens de strijd om Rotterdam in mei 1940 en tijdens de beide politionele acties in voormalig Nederlands Indi . Desondanks zijn slechts enkele summiere geschriften verschenen die dit onderdeel van ons leger bespreken.

De mariniers die tijdens de meidagen van 1940 deelnamen aan de verdediging van Rotterdam kregen onbedoeld en ongewild rollen toegekend die men met gerust hart tot moderne mythen en sagen kan rekenen. Metaforen als zouden ze de Duitsers massaal de Maas in hebben geworpen, hun harten hebben uitgebeten en met het mes tussen de tanden de ene na de andere overvaller hebben uitgeschakeld, waren werkelijk populair tijdens de oorlogsjaren. Dat bij die overlevering een zekere geuzenmoraal een grote rol speelde doet niets af aan het feit dat er werkelijk een zekere mate van geloof werd gehecht aan die dik aangezette verhalen.

Het Korps Mariniers, de enige elitaire eenheid binnen onze toenmalige krijgsmacht en het enige onderdeel waarin men van de laagste tot de hoogste rang beroepsmilitair was, heeft in al haar bescheidenheid vergeten haar korpshistorie ook buiten de kazerne te vertellen. Menig lezer zal echter toch benieuwd zijn naar een historische achtergrond bij dit bijzondere onderdeel van onze krijgsmacht. Daarom wordt een beknopte beschrijving gegeven van de historie van de Nederlandse mariniers tot aan de Tweede Wereldoorlog.

Zeesoldaten en hun geschiedenis

Zeesoldaten zijn letterlijk al zo oud als de weg naar Rome, en zelfs ouder. De anci nne machten maakten al gebruik van soldaten die schepen bemanden om daarmee de concurrerende handels- en oorlogsvloten te bestrijden. De Romeinen hadden speciale zeesoldaten, maar ook de Grieken en de roemruchte Carthagers. Tijdens de Punische oorlogen werden massale zeeslagen gevoerd en waren zeesoldaten aan beide zijden zeer gebruikelijk.

In de eeuwen daarna maakten vrijwel alle zeevarende naties (stammen) gebruik van zeesoldaten, in welke vorm dan ook. In het begin waren de zeesoldaten zelf het belangrijkste wapen aan boord van een ??oorlogsschip ??, maar spoedig kregen de schepen zelf wapens of wapensystemen aan boord. Zeesoldaten werden toen vooral ingezet om andere schepen te enteren of vanaf schepen met handwapens de tegenstander te bestrijden.

In de late Middeleeuwen, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog tegen Spanje [1568-1648], kwamen de Watergeuzen in beeld. Deze Geuzen ?? ook al tot mythische proporties opgeblazen zeehelden ?? waren in eerste aanleg niets meer of minder dan een opportuun samengebrachte vloot van opstandige edelen die met priv legers te water een gelegenheidsvloot vormden die zich onder Willem van Oranje schaarden.

De Geuzen waren voordien een soort verzetscollectief [zowel ter land als ter zee actief] geweest die met het Franse woord ??geuex ?? [schooiers] werden aangeduid door de feodalen. Dit in oorsprong als scheldwoord bedoelde woord werd vermoedelijk door de ge tiketteerden zelf tot betiteling van hun verband gekozen. Nadat zij slachtoffer waren geworden van diverse aanslagen en moordpartijen, sloten zij zich aan bij de onteigende Willem van Oranje.

Willem van Oranje verschafte de Watergeuzen kapersbrieven, ofwel machtiging namens ??de staat ?? vijandige scheepsruimte te plunderen. De Geuzen kaapten inderdaad bijzonder veel koopvaarders van de Hollandse vloot [het gewest Holland was toen nog trouw aan de Spaanse koning], en zodoende organiseerde de Spaanse landvoogd Alva een eerste lokale Spaans-Hollandse vloot om de vloot van Willem van Oranje te bestrijden. Die kleine vloot van gerekwireerde Hollandse schepen werd echter kansloos verslagen op de Eems in 1568.

Na een flinke tegenslag voor de opstandelingen [de verloren Slag bij Jemmingen in juli 1568], kwam het leger der opstandelingen in zeer zwaar weer terecht. De Geuzen werden van geldstromen afgesneden en zodoende verloren zij hun slagkracht evenzo. Er brak een periode aan waarin de Geuzen in woelige wateren terecht kwamen en waarbij Willem van Oranje de toenmalige commandant van de Watergeuzen verving voor Willem Bloys van Treslong. Onder diens leiding werd in 1672 Den Briel ingenomen. Het begin van de werkelijke opstand, omdat de belangrijke gewesten Holland en Zeeland zich daarna bij Willem van Oranje zouden aansluiten. De Watergeuzen hadden bovendien daarmee ??vaste voet ?? aan de wal gekregen en beheersten bovendien de grote rivieren en kust. Voor Spanje een logistieke ramp, waardoor zij een poging deden de Watergeuzen te verslaan. Het vormde de aanleiding voor de Slag in de Zuiderzee [oktober 1573], waarbij de Watergeuzen voorafgaand van hun landbasis bij Schellingerwoude waren verdreven. Die Slag, die vooral een tactisch spel was tussen bevelhebbers en zeesoldaten, eindigde in het voordeel van de Watergeuzen, waarbij de Spaanse admiraal Bossu zich met zijn schepen en troepen gewonnen gaf.

De Spaanse strijdmacht had danig geleden en nadat met steun van de Watergeuzen de steden Alkmaar en Leiden zich stevig teweer hadden gesteld tegen Spaanse beleggen, deden de Geuzen nog een duit in het zakje door de Spaanse vloten op de Westerschelde en bij Reimerswaal te verslaan. De Watergeuzen waren voor Willem van Oranje van essentieel belang gebleken bij de opstand tegen het machtige Spanje. De Watergeuzen waren bovendien zonder enige twijfel het bewijs dat de inzet van zeesoldaten ?? die de Watergeuzen rijkelijk gebruikten ?? heel belangrijk was voor het verloop van de slagen.

Desondanks worden de Watergeuzen niet als de eerste werkelijke Hollandse zeesoldaten beschouwd, althans niet als de voorvaderen van de mariniers. Dat zal niet aan hun rol en inzet als zeesoldaten tijdens de vele slagen hebben gelegen, maar meer aan hun weinig verheffende optreden [plunderingen, verkrachtingen, moord] en het gebrek aan orde en geregeldheid. De Geuzen werden meer gezien als min of meer gelegaliseerde bandieten dan als een gedisciplineerd geregeld zeeleger.

Desalniettemin mag men met enige vrijheid van interpretatie de Watergeuzen binnen de Hollandse geschiedenis de mariniers ??avant-la-lettre ?? noemen. Ten eerste omdat zij aan de wieg stonden van de moderne Nederlandse geschiedenis en daarmee binnen de huidige Nederlandse traditie pioniers van de soldaten der zeemacht waren. Ten tweede omdat de Watergeuzen werkelijk grote contingenten zeesoldaten inzetten, die zowel ter zee als ter land werden ingezet als soldaat en niet simpelweg als bewapende matrozen functioneerden. De werkelijk geaccepteerde geschiedenis gebiedt echter te melden dat de algemeen aanvaarde geboorte van het Korps Mariniers pas bijna een eeuw later aan de orde was.

De geboorte van een korps

Nadat de Watergeuzen uit beeld verdwenen, ontstond een periode waarin de zeesoldaat nauwelijks in beeld was. Er werd wel degelijk gebruik gemaakt van bewapende soldaten aan boord van (marine)schepen, maar zij stonden laag in de hi rarchie terwijl zij dat in de periode voordien juist niet hadden gestaan, en tot de best gesoldeerde [betaalde] manschappen aan boord van de schepen hadden behoord. Die daling in achting kan heel goed te maken hebben gehad met de ambivalente gevoelens die voordien waren gevoeld bij de Watergeuzen. Die waren immers gerespecteerd om hun krijgsverrichtingen, maar gevreesd om hun bandeloosheid. Daarnaast was het een feit dat de kwaliteit van de marineschepen zelf als gevechtsmiddel sterk toegenomen was. De kanons aan boord van de schepen werden veel talrijker en veel krachtiger. De zeesoldaat werd een relatief minder belangrijke factor.

Het was in deze periode ?? het begin van de 17e eeuw ?? dat zeesoldaten geen specialisten meer waren, maar vooral avonturiers of simpelweg gerekruteerde infanteristen. Zij waren slechts in beperkte aantallen aan boord en waren bovendien zelden van kader voorzien. Het metier raakte hiermee in een negatieve spiraal. De zeesoldaat werd als weinig gerespecteerde schepeling in een verdomhoekje aan boord geplaatst. Men trok steeds minder goede soldaten aan en daardoor daalde het respect steeds meer en tegelijkertijd was geen goede soldaat meer te porren om aan boord van schepen te dienen. Het betekende in feite dat de aan boord geplaatste soldaten hun vak niet langer verstonden, wat in sommige gevallen desastreuze gevolgen had als het tijdens zeeslagen tot enteren kwam.

Het betekende begin 17e eeuw dat de marineleiding [eufemisme: in die tijd kan men beter van de verzamelde vlaggenofficieren spreken omdat er geen eenduidige leiding bestond maar een gewestelijke marineleiding] de contingenten zeesoldaten meer wenste te structureren, opleiden en vooral gestructureerd aanvoeren. Men zou dus vooreerst moeten overgaan tot het aanstellen van officieren onder wiens leiding zeesoldaten zouden staan. Tussen 1628 en 1648 [Vrede van Munster] waren georganiseerde compagnie n zeesoldaten bij de vloot ingedeeld en stonden onder leiding van officieren. Spoedig na de Vrede van Munster werden deze compagnie n echter weer afgedankt. Dat had direct desastreuze gevolgen, want tijdens de Eerste Nederlandse-Engelse Oorlog [1652-1654] werden de opgeleide en gedisciplineerde zeesoldaten node gemist.

De staten van Zeeland ?? met een groot aandeel in de vloot ?? herstelden de zeesoldaat compagnie n een jaar na afloop van de Eerste Nederlandse-Engelse Oorlog. Maar nadat het er alle schijn van had dat een hernieuwde oorlog met de Engelsen uit zou blijven, werden de compagnie n ?? die flink op de budgetten drukten ?? weer bedankt.

In 1664 voorzag men echter weer een nieuwe grote oorlog met de Engelsen. Men bepaalde toen dat het landleger diende te worden uitgebreid, maar dat van die uitbreiding enkele duizenden manschappen zouden worden aangemerkt voor het ??Corps de Marine ??. Deze naam was echter misleidend omdat de circa 4,000 aangewezen zeesoldaten administratief bij hun infanteriestam ingedeeld bleven.

De Tweede Nederlandse-Engelse Oorlog [1665-1667] zou echter een zegen worden voor de organisatie van de zeesoldaten. Het was een mijlpaal in de maritieme geschiedenis, verbonden aan de naam Michiel Adriaanszoon de Ruyter. Deze luitenant-admiraal verloor wel de eerste zeeslag [Lowestoft, waar hij nog onder admiraal Jacob van van Wassenaer-Obdam voer] van de oorlog, maar de Vierdaagse Zeeslag [juni 1666] was een doorslaand succes voor de Nederlanders onder De Ruyter. Twee maanden later echter keerde het tij bij North Foreland, waar de Nederlanders zware verliezen leden. Echter, De Ruyter vergaarde eeuwige roem door zijn tocht naar Chatham [juli 1667], waarbij vier zware Britse schepen van de linie werden vernietigd. Zeesoldaten speelden bij de actie een belangrijke rol. Chatham is dan ook de vroegste vernoeming in het vaandel van het Korps Mariniers.

Tijdens de oorlog werd op aandringen van de luitenant-admiraal ?? en met uitdrukkelijke steun van Raadspensionaris Johan de Witt ?? een regiment zeesoldaten opgericht. Vanaf dat moment [december 1665] werden aan boord van alle oorlogsschepen contingenten zeesoldaten geplaatst die onder bevel stonden van een luitenant. Bij iedere vloot werd aan boord van het vlaggenschip bovendien een kapitein geplaatst die over alle scheepscontingenten zeesoldaten het bevel voerde. Voorts werden hoofdofficieren aangesteld om het regiment te leiden.

10 December 1665 staat daarom te boek als de oprichtingsdatum van de organisatie [ ??Regiment Scheepssoldaten ??] die de wieg vormde van het hedendaagse Korps Mariniers. In een door de Staten Generaal aanvaarde resolutie werd de oprichting van een maritiem keurkorps bepaald, waarbij de grondbeginselen van de ??scheepssoldaten ?? nog nauwe verbanden tonen met de huidige 'mission statement' voor het Korps Mariniers. Zij stond als legermacht nadrukkelijk onder auspici n van de vloot en niet het landleger, werd in de vloot organisatorisch opgenomen en streefde naar expeditionaire inzet.

De eerste commandant van het nieuw opgerichte korps werd kolonel Willem Joseph Baron van Ghent. De twintig opgerichte compagnie n werden door kapiteins gecommandeerd. Spoedig ?? al in 1666 ?? bewees de nieuwe organisatie dat zij haar geld waard was. Minder dan een jaar na haar oprichting sanctioneerde de Staten Generaal een verdubbeling van de strijdmacht door nog eens twintig compagnie n te doen oprichten, waarmee het tweede regiment scheepssoldaten was geboren.

Het Rampjaar en nasleep

Reeds in 1672 ?? algemeen bekend als het Rampjaar ['het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos ??] ?? kwamen de mariniers weer nadrukkelijk in beeld. In het Rampjaar werd Nederland aangevallen door een alliantie van Frankrijk, Engeland en de bisdommen van M nster en K ln. De landstrijdkrachten van Frankrijk en de beide bisdommen vielen vanuit het oosten aan. De Engelse vloot ?? versterkt met Franse schepen ?? deed dit ter zee. Dit laatste typeerde het begin van de Derde Nederlandse-Engelse Oorlog.

Voor de kust van Suffolk in de zogenaamde Solebay, verraste de vloot onder De Ruyter de grotere Engels-Franse vloot. De (inmiddels) luitenant-admiraal van Ghent viel het vlaggeschip HMS Royal James aan, maar raakte daarbij dodelijk gewond. Zijn tegenstander Vice-Admiral Montagu aan boord van de HMS Royal James verdronk nadat een Nederlandse brander [klein schip dat op een vijandelijk schip werd afgezeild met als doel dit in brand te steken] zijn schip in lichterlaaie had gezet en hij overboord was gesprongen. De strijd eindigde uiteindelijk in een onbeslist duel, waarbij beide partijen schade en aanzienlijke verliezen hadden geleden. Desondanks wordt de zeeslag als een (tactische) Nederlandse overwinning gezien, omdat de door de Frans-Engelse vloot geplande blokkade van Nederlandse havens ermee werd voorkomen. De scheepssoldaten hadden echter een groot verlies geleden. Hun eerste commandant was ?? zij het ??in stijl ?? ?? omgekomen.

Op het land verliep de strijd een stuk minder florissant. De buitengewesten moesten door de Staatse troepen al spoedig worden opgegeven en de grote legers van de tegenstanders marcheerden spoedig diep binnen het Nederlands territoir. Uiteindelijk betekende het dat de strijd aan de grenzen van het gewest Holland zou moeten worden gestreden. Daarbij werden de scheepssoldaten massaal ingezet. Niet minder dan zo ??n 60 compagnie n scheepssoldaten streden aan de randen van de Hollandse Waterlinie tegen vooral de Franse troepen, en onderscheidden zich op opvallende wijze getuige vele contemporaine verslagen. Het was de strenge winter [men leefde toen in de periode die later als ??de kleine IJstijd ?? werd aangeduid] die de Hollanders te hulp kwam, waardoor het tij ter land kon worden gekeerd.

De slotserenade van deze oorlog tegen de verbonden tegenstanders werd ingeleid door de bekende Slag bij Kijkduin [uitkijkpunt bij Den Helder - de slag werd ook bekend als de Slag bij Texel]. In augustus 1673 trof een verenigde vloot van 75 Nederlandse schepen de Engels-Franse vloot van 92 schepen ?? beiden vloten hadden ook 30 branders ?? vlak onder de Nederlandse kust. Een slag waarbij de inzichten van de nieuwe Hollandse admiraal-generaal Willem III mogelijk doorslaggevender waren dan die van de admiraal De Ruyter, omdat de admiraal-generaal een beslissende zeeslag van De Ruyter eiste, daar waar de laatste zeer bevreesd was voor een amfibische landing in Zeeland en had willen omkeren.

De Franse vloot raakte door een manoeuvre van De Ruyter ge soleerd en werd door een eskader onder luitenant-admiraal Banckert tot de aftocht gedwongen. Hierna bleef de Engelse vloot alleen over. Een langdurige chaotische zeeslag volgde waarbij de verbanden zodanig door elkaar geraakten dat van georganiseerde liniegevechten geen sprake kon zijn. Het waren juist deze gevechten, op korte afstand, waarbij de scheepssoldaten zich aan boord van de vloot konden onderscheiden. Uiteindelijk werd geen der schepen tot zinken gebracht, maar ging de Engelse vloot tenslotte op de loop omdat de missie ?? vernietiging van de Nederlandse vloot om zodoende een amfibische landing te kunnen uitvoeren ?? niet zou kunnen worden volbracht. Beide vloten waren zwaar gehavend en aan Nederlandse zijde sneuvelden een aanzienlijk aantal prominenten, waaronder de bekende vice-admiraals Isaac Sweers en Johan de Liefde. Voor de scheepssoldaten was de slag onderscheidend geweest. Zodanig dat zij de slag in hun vaandel mochten voeren.

Nadien volgende tegenmaatregelen op land tegen de indringers, waarbij opnieuw contingenten scheepssoldaten voorname rollen zouden spelen. Vooral bij de slag om Naarden onderscheidden zij zich als stoottroepen. Eind 1673 was een groot deel van het grondgebied van de Republiek heroverd.

Zodoende was de oorlog van 1672-1673 een bewijs geweest van het bestaansrecht van een elitaire eenheid als de scheepssoldaten. Zij hadden zich zowel ter zee als ter land bewezen en een hoofdrol gespeeld bij de verdediging van de zwaar bedreigde Republiek.

De 18e en 19e eeuw

De fundamenten voor de mariniers als zelfstandige eenheid waren in de beschreven jaren tussen 1665-1673 stevig geslagen. Zij zouden in de decennia nadien nog van zich blijven spreken, overigens met wisselend succes. Tijdens de 18e eeuw bleef de turbulente geschiedenis van het (latere) korps zich herhalen. Talloze omvormingen, inkrimpingen en uitdijingen zouden nog volgen.

Belangrijker is dat zij in de 18e eeuw zich ook werkelijk als expeditionaire organisatie zouden ontplooien. De koloni n in de West en Oost zouden voor de mariniers zo mogelijk meer ??thuisland ?? worden, dan de provincies Zeeland en Holland ooit voor hen waren. Het ??Qua patet orbis ?? [ ??zo wijdt de wereld strekt ??] ?? de latere lijfspreuk der mariniers ?? kwam steeds meer tot uiting. In de West werden zij vooral politioneel ingezet, in de Oost was hun aanwezigheid veel substanti ler.

In Nederland was vooral de periode vanaf 1795 tot 1813 markant. Deze uitzonderlijke periode in de Nederlandse geschiedenis ?? die de opmaat naar het huidige Nederland in feite betekende ?? is een era dat zich eigenlijk moeilijk laat duiden. Heel zwart-wit gezien was de rol van Nederland in die periode niet zonder meer glorieus. Het weinig verheffende beleid van de stadhouder Willem V was aanleiding voor zogenaamde Hollandse patriotten om de Fransen over te halen de Republiek binnen te trekken, wat geschiedde in 1795. Nederland werd een vazalstaat van de Fransen, en verzette zich daar niet tegen. In tegendeel, zij werd een trouwe bondgenoot van de Fransen en vocht met hen tegen de vijanden van Napoleon Bonaparte.

Dit era zou echter ?? ondanks de vele controversi le elementen die men erin zou kunnen aanwijzen ?? leiden tot een herboren Nederland in 1813. Herboren, op vele vlakken. De versnippering van macht en staten, de weinig efficiente bestuursvormen en de pluriformiteit van gewestelijke inmenging zouden verdwijnen. Burgerrechten kwamen tot wasdom. In wezen kan men zeggen dat Nederland vanaf 1795 geforceerd n werd, maar vanaf 1813 vrijwillig n bleef.

Voor de scheepssoldaten kwam er met de Franse overheersing een voelbare kanteling. Het gros der scheepssoldaten werd bij de gewone landmacht ingelijfd en verdween in feite uit de traditie. Slechts de kleine contingenten aan boord van de marineschepen behielden de status van werkelijke scheepssoldaten. Men was in wezen weer bijna terug bij af, althans qua omvang.

De Fransen richten twee nieuwe korpsen op. Het Korps Koloniale Mariniers en het Korps Koninklijk Grenadiers der Marine. Van een eenduidige organisatie zoals voor 1795 bleef niets meer over.

Nadat de Fransen in 1813 Nederland verlaten hadden, kwam onder aanvoering van het Driemanschap en de door hen aangestelde Koning Willem I [1815] spoedig weer een legerorganisatie tot wasdom, waarbij ook de scheepssoldaten weer ten tonele verschenen. In 1814 werd een bataljon scheepssoldaten opgericht dat in 1815 te Hellevoetsluis ?? dat nog lang een voorname marinebasis zou blijven ?? terecht kwam.

In het volgende jaar nam de snel weer opgebouwde Nederlandse marine met een smaldeel van zes fregatten deel aan de beschieting van Algiers, ter bestrijding van de kapers van schepen op de Middellandse zee en ter bevrijding van vele duizenden gevangen gehouden Europese zeelui. Daarbij werd samen met de Britse marine ?? met zes linieschepen en zes kleinere oorlogsbodems ?? een ware barrage van de stad uitgevoerd dat als ??het bombardement van Algiers ?? de boeken in zou gaan. Opvallend was het gebruik door de Engelse marine van zogenaamde congrevische vuurpijlen [vuurpijlen die door de Engelse General Sir William Congreve in 1804 waren ontworpen naar voorbeeld van Indiase wapens. Deze vuurpijlen bevatten een granaat die bij neerkomen explodeerde. Al in 1809 waren zij door de Royal Navy gebruikt bij een zeebombardement van Vlissingen]. Er werd door de Algerijnen stevig verweer gepleegd, met name uit forten en kazematten. Bij deze inzet zouden vier Nederlandse scheepssoldaten de Militaire Willemsorde ontvangen voor hun inzet. De inzet was voor de scheepssoldaten sowieso memorabel, omdat het een actie betrof buiten de werkelijke inzetgebieden van de Nederlandse kustwateren en door Nederland beheerste archipels.

Enkele jaren later was er wederom een zeer memorabel moment. In 1817 werden de mariniers voor het eerst aangeduid als het ??Korps Mariniers ??, maar ?? in de context van deze website nog voornamer ?? in datzelfde jaar kreeg Rotterdam voor het eerst een als permanent station bedoeld garnizoen van mariniers in haar midden.

Vervolgens werd de blik vooral richting de Indische Archipel gericht, het operatiegebied bij uitstek voor de mariniers in de eeuw die komen zou. Daar was buitengewoon veel gezagherstellend werk te verrichten. Gedurende de periode dat Nederland onder Frans bewind viel, hadden de Engelsen de Nederlandse koloni n overgenomen. De Engelse regering was buitengewoon coulant in de teruggave van deze gebieden, hoewel zij de Kaap kolonie [zuidelijke deel van het huidige Zuid-Afrika] en Sri-Lanka niet zouden teruggeven.

In Nederlands-Indi was echter een grote mate van machtsvacu m ontstaan. De Britse troepen en bestuurders trokken weg, maar daarvoor kwamen nauwelijks Nederlanders in de plaats. Bovendien bleken de Britten in veel streken voor de lokale bewoners alles behalve slechte bestuurders te zijn geweest. De terugkeer naar Nederlandse overheersing beviel de inheemse bevolking maar matig. Die gevoelens van ongenoegen werden bovendien door menige Britse bestuurder nog eens aangewakkerd, zodat subversief gedrag door de vertrekkende bestuurders niet werd aangepakt. Het betekende dat de weinig aanwezige Nederlanders ?? die dus maar in zeer kleine aantallen arriveerden na 1815 ?? direct politioneel in de weer waren. Op Sumatra en Ambon leidde dit al in de jaren 1817-1821 tot diverse militaire operaties. Ook in de jaren daarna kwam het geregeld tot manoeuvres tegen opstandige stammen op met name Sumatra. Het waren stuk voor stuk acties waarbij ook mariniers werden ingezet.

In de periode 1825-1830 kwam het zelfs tot grootschalige inzet door de mariniers toen een ware oorlog in Midden Java woedde tijdens de zogenaamde Diponegoro opstand. Na die eerste opstanden zouden er nog veel volgen, maar met de oprichting van het KNIL [Koninklijk Nederlands Indisch Leger] in 1830 werd de rol van de mariniers minder van belang.

Nederland voerde maar liefst 30 grotere of kleinere oorlogen in de Archipel tussen 1815 en 1940. Bij vrijwel al die oorlogen waren mariniers betrokken. Dat waren echter in de regel kleine contingenten, nooit meer dan een of enkele compagnie n en meestal slechts een of enkele scheepscontingenten. Slechts n uitzondering was er op die beperkte inzet: de oorlog in Atjeh [1873-1903].

Een voornaam intermezzo voor de regio vloeide voort uit het Verdrag van Londen uit 1824. Het was een uitvloeisel van in wezen dezelfde chronologie die de VOC in Nederland had gedwongen haar belangen [en schulden!] aan de Nederlandse staat over te dragen. De Engelse evenknie van de VOC was de East India Company. Door dezelfde problemen als de Nederlandse VOC kwam de EIC in toenemende mate onder regeringsgezag. Hierdoor ontstonden op het grote eiland Sumatra en ten aanzien van de Straat van Malakka gezagsinterferenties tussen Nederland en Engeland. Nederland claimde namelijk gezag over het schiereiland Malakka [waar Singapore op ligt] terwijl de Engelsen dat strategisch gelegen punt niet wilden afstaan. Daardoor werd bij het Verdrag van Londen geheel Sumatra voorwaardelijk aan Nederland toevertrouwd, terwijl Malakka Brits zou blijven. Zodoende ontstond een situatie waarbij Atjeh ?? als onderdeel van Sumatra ?? onder Nederlands gezag zou komen, maar waarbij Nederland zich had verbonden jegens de Engelsen om de autonomie van dit sultanaat te eerbiedigen. De Atjee rs terroriseerden echter de Straat van Malakka, en daar hadden vooral de Nederlanders last van. In 1871 kwam er uiteindelijk een addendum op het Verdrag van Londen uit 1824. In dat nieuwe verdrag werd bepaald dat Nederland in ruil voor de kuststrook van Guinea het sultanaat van Atjeh niet langer hoefde te eerbiedigen.

Zodoende trok het KNIL in 1873 Atjeh binnen. Dat gebeurde in eerste instantie op 26 maart onder bevel van de generaal-majoor K hler. De landingseenheid bestond uit een compagnie mariniers en overig zeevarend personeel. De mariniers stonden onder bevel van de kapitein van Braam Houckgeest [de latere Korpscommandant]. De landing zelf was een chaotisch geheel. Een buitengewoon slecht plan was door generaal K hler ontwikkeld waarbij de homogeniteit van de diverse eenheden volkomen was gediscrimineerd. Bovendien beschikte men over veel te weinig mensen en middelen doordat de tegenstander ?? goed bewapend met moderne Engelse wapens ?? veel sterker was dan verwacht. De strijd was zwaar, kostte vele Nederlanders het leven en nadat de generaal K hler zelf was gesneuveld werd weer ingescheept. De expeditie was een grote mislukking door pure onderschatting van Nederlandse zijde.

De tweede expeditie werd veel beter voorbereid. Op 9 december 1873 landde men opnieuw. Deze keer met twee compagnie n matrozen en twee compagnie n mariniers, ondersteund door een kleine batterij geschut. Deze expeditie bleek wel succesvol. Men kreeg voet aan de grond en kon versterkingen aanvoeren. Spoedig [januari 1874] werden nog twee compagnie n mariniers aangevoerd die te land de KNIL eenheden zouden ondersteunen. Kapitein Braam Houckgeest leidde de ene compagnie, de 1e luitenant Smith de andere. Men was erbij toen de dalam [de zetel van de sultan] werd ingenomen. In Nederland was het feest. Men was in Nederlands Indi gewend dat als de dalam viel, de oorlog gestreden was. Men onderschatte de Atjee rs echter schromelijk. Van pacificatie van het gebied zou nog lang geen sprake zijn. Pas in 1903 zou onder generaal van Heutsz het laatste offensief het dertig jaar lang nagestreefde pacificatiedoel bereiken. De Atjee rs bogen eindelijk voor de Nederlandse overheersers. De laatste Atjee r hoofdman gaf zich in december 1903 over aan niemand minder dan kapitein Hendrik Colijn, de man die later als premier vijf Nederlandse kabinetten zou leiden. Generaal van Heutsz zou de enige waarlijke triomftocht in de Nederlandse geschiedenis aangeboden krijgen bij terugkeer in Nederland. Niet heel lang daarna zouden de verhalen over de verschrikkingen van zijn beleid in Atjeh hem weer (letterlijk) van zijn sokkel doen donderen ? .

Tot 1876 bleven steeds twee compagnie n mariniers betrokken bij de strijd op Atjeh. Uiteindelijk waren er meer dan 600 mariniers betrokken bij de strijd. Circa 200 hunner kwamen om door de strijd, cholera of malaria. De 30-jarige strijd in het gebied zou voor de Nederlanders sowieso vooral veel slachtoffers door ziekte opleveren. In de strijd zouden de verliezen beperkt blijven. Dat gold niet voor de moedige Atjee rs. Zij zouden een enorme prijs betalen, vooral ook doordat de Nederlanders niet schroomden om complete pogroms te organiseren. Het in de jaren negentig van de vorige eeuw gepubliceerde dagboek van (toen nog) luitenant Colijn spreekt wat dat betreft boekdelen. Hij meldde in een brief aan zijn vrouw op een zekere dag 14 vrouwen en kinderen aan zijn bajonet hebben te moeten rijgen. Tragisch maar noodzakelijk was zijn droge mededeling ...

De mariniers zouden een belangrijke rol blijven spelen bij de gezagsuitoefening in de Oost. Hoewel zij ook in Suriname en op de Nederlandse Antillen het absolute Nederlandse Gezag vertegenwoordigden, was Nederlands-Indi hun werkelijke operatiegebied. Was het niet rechtstreeks in de strijd, dan was het wel aan boord van de marineschepen die de archipel bewaakten of in de havens waar de marine haar faciliteiten had.

Inzet in Belgi

Hoewel de 19e eeuw in de mariniersgeschiedenis te boek staat als de Indische tijd, was men ook buiten Nederlands Indi betrokken bij de belangenverdediging van het vaderland. Zij het op zeer bescheiden wijze.

In 1815 waren de voormalige Oostenrijkse Nederlanden - min of meer het huidige Belgi - aan het Koninkrijk der Nederlanden toegewezen door de overwinnaars van Frankrijk. Zodoende zou een bufferstaat ontstaan ten noorden van Frankrijk. De voornamelijk katholieke Zuidelijke Nederlanden werden dus samengevoegd met het vooral protestante noorden. In 1830 kwamen de Zuidelijke Nederlanden in opstand tegen de Koning. Zij achten de Koning een vorst die zich vooral op het noorden richtte, voelden zich verwaarloosd en eisten autonomie analoog naar de in juli 1830 uitgebroken ?? en succesvol ge indigde ?? Franse revolutie. Men kwam uiteindelijk eind augustus gewapend in opstand en verdreef in september op vele plaatsen de regeringstroepen.

De Koning liet dit niet op zich zitten en liet zijn zoon Prins Frederik aan het hoofd van een gemengde legermacht van circa 12,000 man Brussel binnentrekken. Het leidde tot een spontane strijd tegen een ongeregeld maar massaal vrijheidsleger, wat uiteindelijk na dagen van bloedige strijd de overgebleven regeringstroepen uit Brussel verdreef.

Er ging bijna een jaar van onbestendigheid voorbij voordat de Koning een leger ?? gerekruteerd uit alleen maar Noordelijke Nederlanders ?? naar Belgi stuurde. Deze veldtocht werd later geduid als de Tiendaagse Veldtocht. De vrij ongeregelde Belgische troepen werden vrijwel overal op de vlucht gejaagd en als de Fransen niet tussenbeiden waren gekomen, was het nieuwe Koninkrijk Belgi reeds binnen enkele maanden weer onder de hoede van Willem I gebracht. Onder druk van de Fransen verdween het Nederlandse leger echter weer terug naar het noorden. Slechts de Citadel te Antwerpen werd bezet gehouden. Deze zou pas in 1832 ?? na een hero sche gevecht onder Baron Chass , veteraan van Quatre Bras, tegen de Fransen ?? worden verlaten. Na 1831 bleef een staat van oorlog tussen noord en zuid bestaan, maar van werkelijke strijd zou het niet meer komen. In 1839 werd officieel de zelfstandigheid van het Koninkrijk Belgi door de Nederlandse Koning aanvaard.

Bij de strijd in Belgi waren nauwelijks mariniers betrokken. Zij waren aan boord van oorlogsschepen die Antwerpen blokkeerden wel aanwezig. Een contingent van 50 man, afkomstig van het fregat Sumatra, zou echter strijd voeren tegen opstandelingen in Dendermonde. Zij kregen van de landmacht bevelhebber ter plaatse voor hun betoonde moed en inzet een recommandatie brief.

De 20e eeuw tot 1940

In de 20ste eeuw zouden de mariniers nog maar tot n werkelijke inzet komen, waarna de periode tot de meidagen van 1940 zich zou kenmerken door waakzaamheid edoch geen hernieuwde inzet in de krijg. Die laatste inzet was wederom in de Oost, op het eiland Bali in april 1908. In mei was men weer terug aan boord van de schepen. Er zouden exact 32 jaar passeren voordat de mariniers hun thans meest bekende inzet zouden zien: de strijd aan de noordoever van de Nieuwe Maas in het hart van Rotterdam.

In de periode na 1908 leken de taken voor de mariniers te verminderen, en niet alleen wegens de bezuinigingen op defensie, die na de Eerste Wereldoorlog onverminderd hoog op de politieke agenda bleven staan. In Nederlands-Indi was het na 1904 relatief rustig geworden. Er waren nog wel enkele lokale ??brandjes ??, maar die konden door het KNIL en politie eenheden worden geblust. In de West werd de permanente Nederlandse aanwezigheid verminderd, ook op de Antillen waar de marine in feite de enige vertegenwoordiging van de Nederlandse strijdkrachten vormden. De permanente aanwezigheid van enkele marine eenheden werd opgeheven, waarmee ook het aantal mariniers aanmerkelijk afnam. Dat veranderde echter weer in 1929.

In de nacht van 8 op 9 juni 1929 was er een Venezolaanse vrijbuiter krijgsheer [Rafel Simon Urbina] naar Cura ao gevaren en aan land gegaan. Hij viel met zo ??n 50 man de versterking Waterfort aan, dat nauwelijks bezet was [26 politieagenten en 9 militairen]. Hij nam de Gouverneur [L. Fruytier] en de garnizoenscommandant [kapitein der militaire politie Borren] gevangen en maakte veel wapens buit. Twee Nederlandse militairen [sergeant-majoor Vaas en sergeant Marcusse] en een politieman [brigadier van Zuilen] kwamen om. Direct nadat dit bericht was ontvangen in Den Haag werd door de admiraliteit de torpedojager Hr Ms Kortenaer met ca 100 mariniers [onder kapitein der mariniers D.P. Ravelli] naar Cura ao gestuurd. De Hr Ms Hertog Hendrik volgde enkele dagen later met nog meer mariniers en materieel. De mariniers waren daarmee terug in het Carabisch gebied. Urbina - die een coup in eigen land had willen plegen met de veroverde wapens - werd later uitgeschakeld. De Nederlandse magistraten werden vrijgelaten.

Ondanks het feit dat de mariniers niet meer in de strijd werden ingezet, kregen zij ?? als enige beroepsmilitairen in alle rangen ?? in de 20ste eeuw voldoende interessante opdrachten.

In China zouden zij een kwart eeuw aanwezig zijn met detachementen, nadat de onrust [Boxer opstand in 1900] aanleiding gaf om internationale legaties te beschermen in Peking. Pas in 1923 zouden de mariniers uit China verdwijnen. Bizar genoeg hadden de Nederlandse mariniers daar ?? naast de evidente Nederlandse belangen ?? enige tijd ook de Oostenrijk-Hongaarse en Duitse belangen behartigd toen China in 1917 door de Britten werd geforceerd de oorlog aan beide landen te verklaren.

Wederom verband met Duitsland hield de opdracht in 1934 toen onder auspici n van de Volkenbond een troepenmacht naar het Saarland werd gestuurd, waaronder 200 Nederlanders. Naast enkele tientallen huzaren motorrijders waren dit voornamelijk mariniers. Zij bleven tot het Saarland op 13 januari 1935 weer onder Duits bestuur kwam. Van deze inzet ?? die tot doel had ordehandhavend op te treden waardoor men volledig bewapend werd ingezet ?? zijn vele foto's bewaard gebleven. De gedisciplineerde inzet der mariniers was aanleiding voor internationale n nationale erkenning.

Controversi le zaken waren er ook.

In 1929 ontving het Korps Mariniers voor het eerst haar vaandel. Een symbolische trivialiteit voor een gewone burger, maar een mijlpaal voor de beroepsmilitair. Het vaandel werd door Koningin Wilhelmina persoonlijk uitgereikt aan de toenmalige korpschef, de kolonel J. Oele. De belangrijke wapenfeiten van het Korps werden in het vaandel vermeld.

In 1930 bestond het Korps Mariniers nog uit slechts zo'n 1,100 man. Een kolonel [Chef der Mariniers], twee luitenant-kolonels, zeven kapiteins, dertien luitenants en 1,100 minderen.

Nog maar een paar jaar na de vaandeluitreiking ?? in 1933 ?? verstond een voorname marineman het om als commissielid in de beruchte Commissie Idenburg voor te stellen het Korps Mariniers in zijn geheel op te heffen. De commissie Idenburg ?? onder de oud gouverneur-generaal van Nederlands Indi ?? was in 1933 ge nstalleerd met als opdracht de toekomst van de organisatie der maritieme verdediging van Nederlands Indi en Nederland te onderzoeken. Ondertoon bij de opdracht was echter vooral het codewoord ??bezuinigen ??. Gelukkig werd het op 20 februari 1934 uitgebrachte advies van de commissie ?? waaronder het door de latere luitenant-admiraal Helfrich gedane voorstel tot opheffing van het Korps ?? volledig genegeerd. Als voetnoot dient men overigens te melden dat de commissie in wezen zeer ambivalente gevoelens bij haar taak had. Men was non-facultatief benoemd en had als plicht meegekregen miljoenen te bezuinigen. In wezen was de commissie juist overtuigd dat een sterke extra impuls aan de maritieme middelen moest worden gegeven. Men was echter onder instructies ...

In de jaren 1936-1940 werden veel nieuwe recruten opgeleid. Er werd opgeleid naar het maximum dat men aankon, zodat steeds volle klassen [bakken] bestonden. Het Korps groeide hierdoor aanzienlijk in de laatste fase voor de oorlog. Overigens was die groei niet ten bate van stationering in Nederland. Het gros werd opgeleid voor dienst in Nederlands-Indi en de westelijke kolonie alsmede aan boord van de grotere schepen van de Koninklijke Marine.

Hoeveel mariniers er in mei 1940 exact onder de wapenen waren is aan auteur niet bekend. Wel is bekend dat er ca. 400 in Nederlands-Indi waren en circa 700 in Nederland. Aan boord van schepen en in de west waren ook mariniers. De totale sterkte zal in de buurt van de 1,500 man hebben gelegen.

De bewapening - anno 1940

De mariniers waren een buitenbeentje in de Nederlandse krijgsmacht. Want hoewel zij tot de Koninklijke Marine behoorden, vielen zij niet onder het commando van de Opperbevelhebber der Land- en Zeemacht die in augustus 1939 werd aangesteld. Zij werden namelijk niet gerekend tot het Zeemachtdeel dat ten bate van de Nederlandse verdediging in het moederland aanwezig was. In feite vielen de mariniers onder de koloniale strijdmacht in zowel de West als de Oost.

Die status aparte was ook te aanschouwen als men naar de uitrusting keek. In Nederland waren de mariniers ?? die alom in detachementen op marinebases en marinekazernes aanwezig waren ?? uiterst summier uitgerust. Met uitzondering van de stormdolk, die iedere marinier op de man droeg, hadden zij (vrijwel) identieke wapens als de Nederlandse infanterist.

Mariniers droegen de stormdolk, in de tropen regelmatig uitgebreid met een kapmes. Officieren en onderofficieren droegen een klewang. De vuistvuurwapens die men in gebruik had waren in essentie twee types. Zij hadden in mei 1940 vooral het ??automatisch pistool no. 1 ?? [Duitse parabellum 9 x 19 mm, oorspronkelijk DWM Pistol no.4, vervaardigd door de firma Mauser]. Daarnaast was er ??het automatisch pistool no. 4 ?? [FN Browning, 7,65 mm], maar dit was bij de mariniers nauwelijks in gebruik.

Het standaard infanteriewapen was het grendelgeweer M.95 [Steyr o.b.v. het Mannlicher systeem] met kaliber 6.5 mm. Voor de mariniers waren er 5,100 aangeschaft, allen rechtstreeks betrokken van de Steyr fabriek. Karabijnen voor de marine en mariniers waren in mei 1940 nog in productie. Ze waren pas in 1939 en 1940 besteld.

De lichte mitrailleur die in Nederland bij het Korps in gebruik was, was de no.4 welke gelijk was aan de M.20 Lewis mitrailleur van de landmacht. Deze werd als no.4 genoteerd omdat de Schwarzlose zware mitrailleurs (in twee versies) no.1 en 2 in beslag namen, en de Madsen lichte mitrailleur no.3. Na de no. 4 Lewis kwamen nog de no.5 Vickers vliegtuigmitrailleur en de no.6 Vickers watergekoelde zware mitrailleur. Opvallend hierbij is dat de Marine in Nederlands-Indi niet het kaliber 7.9 mm maar het Britse 7.7 mm als standaard kaliber koos. Al deze mitrailleurs ?? en nog later ingevoerde types ?? werden in vele uitvoeringen gevoerd. Zo was er van het oorspronkelijke type Lewis mitrailleur in mei 1940 inmiddels zo ??n verzameling varianten ontstaan dat er maar liefst 19 (!) verschillende uitvoeringen bestonden. Daarbij geteld overigens de vele uitvoeringen die aan boord van schepen en vliegtuigen werden gebruikt.

Van de Lewis mitrailleurs die in mei 1940 in Nederland in gebruik waren was het overgrote deel van het kaliber 6.5 mm. Deze heette bij de mariniers de ??mitrailleur no.4 l.k. ?? De toevoeging l.k. stond voor 'luchtgekoeld'. Deze werd met een bijna 5 kilogram wegende driepoot affuit geleverd die ter hoogte van een punt net voor de trommel onder het wapen was geplaatst. Deze zogenaamde ??landingsaffuit ?? was speciaal bedoeld voor de landingsdivisies die de marine aan boord van haar grotere schepen had, waarin de mariniers een contingent van circa 30% vormden. Voor overige inzet werd volstaan met de tweepotige standaard die vast aan de koelmantel was bevestigd. Van deze Lewis no.4 l.k. zijn er tenminste 240 aan het Korps Mariniers geleverd. Onbekend is hoeveel er in mei 1940 in Nederland waren. Overigens had de Marine voor de vervanging van de Lewis reeds een 7.9 mm versie van de Brengun besteld. Men wilde deze mitrailleur als toekomstig opvolger testen. De oorlog voorkwam dat zich deze vervanging materialiseerde. Alle mariniers waren opgeleid in het gebruik van het wapen, hetgeen bij de landmacht niet gebeurde.

Dat was de bewapening voor wat betreft de marinier die in Nederland aan de strijd zou deelnemen. Voor gebruik in Nederlands-Indi waren door het departemen van Kolonie n pistoolmitrailleurs Schmeisser MP28 en Thompson M.1928 besteld. Voor de MP.28/II betrof het 150 stuks die volgens ingewijde bronnen in januari 1940 voor inspectie gereed lagen bij de fabriek in Duitsland. Deze zijn ook geleverd, daar foto's in Nederlands Indi bekend zijn van mariniers met een MP.28/II. Van de Thompson M.1928 pistoolmitrailleur ?? het bekende gangsterwapen ?? waren er bijna 2,000 besteld door het KNIL, die vermoedelijk allen voor de inval door Japan aan Indi waren geleverd. Er zijn vrijwel zeker enige in gebruik geweest op Oost-Java bij de mariniers. In Nederland waren er geen MP ??s voorradig, wat er op duidt dat de opleiding voor gebruik van dit wapen vermoedelijk ook (nog) in Nederlands-Indi plaatsvond.

De handgranaten die in gebruik waren en bij de mariniers in principe altijd voorhanden, waren de eihandgranaten. Een overdaad aan granaten was er niet, maar verhoudingsgewijs waren er voor de mariniers en miliciens meer voorhanden dan voor de landmacht. Vermoedelijk waren er zo ??n 20,000 handgranaten in totaal beschikbaar voor alle mariniers en zeemiliciens in Nederland in mei 1940.

In Nederlands-Indi waren de mariniers uitgerust met allerhande voertuigen, zoals vrachtwagens, jeepachtige voertuigen en motoren. Dergelijke middelen ontbraken in Nederland in het geheel. Bovendien waren aldaar ook zware mitrailleurs en vebrindingsmiddelen voorhanden. Al die zaken ontbraken geheel in Nederland.

De uniform - mei 1940

Dan resteert nog de persoonlijke uitrusting. Kenmerkend voor de marinier waren zijn donkerblauwe veldjas en de helm M.34 met het witmetalen onklare anker op de voorzijde, hoewel ook de reguliere M.27 en M.34 helm met plaat soms werd gedragen. In Indi werd de KNIL versie van de helm gedragen, die aan de achterzijde enkele centimeters korter was en die een leren nekkap had. De KNIL helm werd bovendien ge soleerd met vilt en asbest, en enkele helms waren voorzien van ventilatiegaatjes. In Nederland waren er diverse tropenhelmen (met verkorte achterzijde, maar zonder leren flap) in gebruik, ook in mei 1940.

De uniformen, die in mei 1940 over het algemeen werden gedragen, waren de standaard groene debarkementsbroek en de donkerblauwe korte mariniersjas [= het zgn klein tenue]. Regelmatig werden ook de lange donkere jassen gedragen over het tenue. De mariniers waren bovendien ook met de puttees verwend, die in hun geval werkelijk de functie hadden, die de puttees oorspronkelijk hadden als bescherming tegen insectenbeten en slangen in de tropen. De groene broek en blauwe jas werden ook wel het Europees Gevechtstenue genoemd.

De rangen en standen (gemakshalve hierna alle 'rangen' genoemd) bij de mariniers waren afwijkend van ieder ander onderdeel. De laagste rang (=nulrang) was marinier 3e klas, maar de tweede werkelijke gradatie - marinier 1e klas - had reeds groot aanzien onder minderen. De korporaal bij de mariniers was al 'iemand' en werd als onderofficier bejegend, droeg bovendien, in tegenstelling tot de landmacht, bevel over een groep of zelfs in sommige gevallen een peloton. Een sergeant of officier was bijkans heilig en ontving alle respect.

Mariniers werden over het algemeen net als landmachtsoldaten in compagnie n ingedeeld. Die werden door kapiteins gecommandeerd, soms door 1e luitenants. Een aantal compagnie n was ingedeeld in een afdeling of een regiment en werd door een luitenant-kolonel der mariniers gecommandeerd. De hoogste vooroorlogse mariniersrang was kolonel der mariniers. Deze was in de regel ?? zoals dat onder mariniers heette ?? Korpschef. De rang 'majoor' bestond in de laatste periode voor WOII niet bij het Korps.

Rangtekens voor officieren bij de mariniers waren gelijk aan die van de marine, voor onderofficieren waren de bekende chevrons gelijk [hoewel breder] aan die van de landmacht, met uitzondering van de adjudant onderofficier die een kwart galon [gelijk adelborst] had. Officieren hadden op hun uniformen de marinestrepen [galons] en niet de landmacht sterren en balken aanduidingen. Ze werden echter wel met landmachtrangen aangesproken, terwijl in de volledige rangtitel in de rangen boven marinier der 1e klas ??der mariniers ?? werd toegevoegd. Men was dus 'sergeant der mariniers' of 'kapitein der mariniers' (1). Een 1e luitenant had twee volledige galons op de mouw, een kapitein twee-en-een-halve galon, de luitenant-kolonel drie volledige galons. Dat week dus deels af van de huidige orde, waarbij een kapitein-luitenant [=luitenant-kolonel] weliswaar ook drie galons heeft, maar de luitenant ter zee 2e klas oudste categorie [=kapitein] twee volledige galons heeft, en niet de luitenant ter zee 1e klasse zoals in mei 1940. Deze 'ontbrekende rang' werd veroorzaakt door het feit dat de onderscheidelijke LTZ2OC [=kapitein] in 1940 nog niet bestond. Dat was ook de reden waarom de rang 'majoor der mariniers' gedurende een periode voor WOII niet bestond.

(1) Die toevoeging 'der mariniers' was veel belangrijker dan een Wapen of Dienstvak toevoeging bij de reguliere weermacht, waar een 'kapitein der artillerie' zelden als zodanig werd geadresseerd en als dat al zo was, zo'n suffix weinig werkelijke betekenis had. De gevoeligheid voor de toevoeging 'der mariniers' is logisch onder mariniers, want een marinier was een beroepsmilitair, uitstekend opgeleid, een traditiemilitair en bovendien - naar aantal en kwaliteit gemeten - elitair. Dat moest worden uitgestraald. "Eens een marinier, altijd een marinier" is een adagium dat de waarde van die titel voldoende duidt, ook tegenwoordig nog.

Mariniers hadden voorts minderenrangen (in feite: standen), die bij de landmacht niet werden gevoerd (slechts door beroeps(onder)officieren in opleiding de stand van soldaat 1e klas). De zogenaamde nulrang was marinier der 3e klasse. De marinier der 2e klasse had een dunne korte rode chevron op de ondermouw, en de marinier der 1e klasse had twee rode chevrons.

Hoog op de bovenmouw werd een chevron gedragen voor tenminste zes jaar trouwe dienst. Een uniek fenomeen in de Nederlandse krijgsmacht, dat bij bijvoorbeeld de Amerikaanse krijgsmacht heel gewoon was. Daar werden (c.q. worden) dienstlustra en gevechtsjaren op de linker en rechtermouw met kleine gekleurde strepen of met kleine hoekige chevrons aangegeven. De Nederlandse krijgsmacht kent en kende dit niet. De mariniers wel. Anci nniteit en ervaring werd zeer gewaardeerd en werd op die wijze voor een ieder herkenbaar uitgedragen.

Het Korps aan de vooravond van de oorlog

De mariniers waren zoals gezegd voor een deel in de West [ca. 200 man] en de Oost ondergebracht, in hun eigenlijke taakgebieden en aan boord van de schepen. Desondanks was een aanzienlijk deel in Nederland aanwezig toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak. Totale aantallen zijn onbekend te meer daar er vlak voor de oorlog een aanzienlijke uitbreiding van het Korps plaatsvond die nauwelijks geregistreerd is.

Het Korps bestond louter uit beroepsmilitairen en heropgeroepen oud mariniers. Dienstplichtigen kende zij niet, ook niet na de mobilisatie.

In Rotterdam had het Korps haar hoofdstandplaats. Hier huisde de Chef van het Korps Mariniers [kolonel der mariniers H.F.J.M.A. von Frijtag Drabbe, later de eerste generaal der mariniers] en was de korpsleiding gevestigd. Dat was in de Marinierskazerne Oostplein. In Rotterdam was bovendien de opleiding voor de mariniers gevestigd, waarbij de meeste mariniers aan het Oostplein waren gelegerd. In mei 1940 waren dit 328 mariniers onder de Afdelingscommandant luitenant-kolonel der mariniers F. Lugt. Het gros van deze mariniers ?? circa 200 man ?? was in de eerste twee fases van de opleiding en als zodanig marinier der 3e klasse, de nulrang.

In het marinedepot bij de Kralingse Plas was nog een compagnie mariniers ondergebracht onder de kapitein der mariniers J.J.A. Keuchenius. Zij waren met 132 man. In totaal waren er in de stad Rotterdam daarmee 450 mariniers [en niet 300, zoals door veel bronnen abusievelijk wordt gemeld]. Onduidelijk is of de 41 mariniers in de Positie Hoek van Holland tot de 450 Rotterdamse mariniers werden gerekend of dat zij daar nog bij kwamen. Ze behoorden in ieder geval formeel gesproken tot het contingent dat in Rotterdam huisde.

In andere steden in Nederland waren nog meer mariniers gelegerd. In Amsterdam, Vlissingen, Hoek van Holland en Den Helder waren dit beduidend kleinere contingenten dan in Rotterdam. Deze contingenten komen niet of nauwelijks in beeld voor wat betreft de bespreking van het zuidfront en daarom worden ze verder niet besproken.

Voor de gebeurtenissen tijdens de strijd wordt vanzelfsprekend gaarne verwezen naar de content elders.

Kolonel von Frijtag Drabbe

De Korpschef van de mariniers was H.F.J.M.A. (Hubert) von Frijtage Drabbe, geboren in 1892 te Den Helder. Hij studeerde aan de KMA af als infanterieofficier en ging pas in 1919, als 1e luitenant, naar het Korps Mariniers.

Von Frijtag Drabbe deed dienst aan boord van de (toen) grootste schepen bij de marine, achtereenvolgens de Hr Ms Gelderland [4,000 ton pantserdekschip] en de Hr Ms Zeven Provinci n [6,000 ton pre-dreadnought kruiser], later Hr Ms Soerabaya genaamd. Het beruchte februari 1933 muiterijschip. In 1922 werd hij na een kort verblijf in Nederlands-Indi als commandant aangesteld van het mariniersdetachement in Peking dat hij bekleedde totdat de missie aldaar werd opgedoekt in 1924. In 1925 deed hij - inmiddels kapitein der mariniers - zijn eerste jaar aan de HKS in Den Haag.

H.F.J.M.A. von Frijtag Drabbe

Na de HKS opleiding met goed gevolg te hebben afgesloten kwam Von Frijtag Drabbe voor het eerst bij de Afdeling Mariniers aan het Oostplein in Rotterdam terecht. Daarna volgende een aanstelling bij het KIM (te Willemsoord) en vervolgens de benoeming tot commandant van de afdeling mariniers die in de Harskamp waren gelegerd. Daar was de voornaamste opleidingslocatie voor de mariniers gevestigd met uiteraard de faciliteiten van de schietbanen aldaar. Nadien werd hij als eerste officier en vervolgens commandant van de Afdeling Mariniers te Rotterdam aangesteld.

Hierna volgde in de periode 1934-1938 benoeming tot 'Oudst Aanwezend Officier der Mariniers in Nederlands-Indi ' q.q. commandant der Marinierskazerne Goebeng te Soerabaja. Eind 1938 kwam hij terug in Rotterdam, en werd hij, in de rang van kolonel der mariniers, aangesteld als Chef van het Korps Mariniers, als opvolger van kolonel der mariniers Dorren. Tijdens de mobilisatie kreeg hij als hoogste marinie autoriteit in de Maasstad alle maritieme middelen onder zijn gezag.

De kolonel verloor tijdens de oorlog zijn neef, 1e luitenant der mariniers Richard H.M.C. von Frijtag Drabbe. Deze was als commandant van het marinierscontingent aan boord van de Hr Ms. Java ten onder gegaan met de kruiser op 28 februari 1942 tijdens de Slag in de Javazee.

Naoorlogs werd de kolonel heraangesteld als commandant der mariniers en bevorderd tot de rang generaal-majoor. Het korps had anderhalve eeuw voordien geen generaal gekend en daarmee was dat een markante gebeurtenis.

In 1948 ging de generaal met pensioen, en werd hij (titulair) bevorderd tot luitenant-generaal. Hij overleed op 59-jarige leeftijd in 1951.

Rotterdam Mei 1940

Tot op de dag van vandaag is de strijd in het hart van Rotterdam in mei 1940 onlosmakelijk verbonden met het Korps Mariniers. Het is nog maar sinds enkele jaren dat de traditie werd verbroken dat de Korpsleiding in Rotterdam zit, nu dit in Den Helder is samengevoegd met de marineleiding. Het Oostplein en vooral de voormalige Willemsbrug zijn echter hecht verbonden met de geschiedenis van de mariniers.

Deze website verhaalt nauwkeurig over de strijd aan de Nieuwe Maas in mei 1940. Dan wordt wel duidelijk dat de overdrijvingen ten aanzien van de mariniersinbreng in de strijd in de loop der tijd tamelijk groteske vormen hebben aangenomen. De mariniers hebben zonder enige twijfel een belangrijk aandeel gehad in het bedwingen van een stoutmoedige Duitse tegenstander, maar de mythische titanenstrijd met de mariniers prominent als redders van de Maasstad, is een fabel. De Duitse bijnaam 'Schwarze Teufel' evenzo. Maar geen traditie gaat zonder overdrijving.

De handvol mariniers die werkelijk actief werd aan de Nieuwe Maas, in werkelijkheid in eerste instantie enkele tientallen en op 13 mei zo'n 150 man, waren vooral belangrijk in de symboliek. Om Rotterdam werd bijzonder fel gestreden. Maar naast enkele tientallen mariniers, waren het vele honderden genisten, depotsoldaten van luchtmacht en marine alsmede reguliere infanteristen, die de defensie aan de Nieuwe Maas vormden. Een paar duizend man hielden het noorden van Rotterdam vast. Dat de heldhaftige (maar mislukte) acties op 13 mei om, op en onder de Willemsbrug al snel na de capitulatie tot mythische proporties werden opgeblazen en aanleiding gaven tot verhalen als mariniers die met het mes tussen de tanden de Duitsers te lijf gingen, moeten we maar met een flinke korrel zou nemen. Het past wel bij de Rotterdamse traditie om zaken net iets mooier voor te stellen dan ze in werkelijkheid waren. Het neemt niet weg dat de mariniers op een voorbeeldige wijze vochten om 'hun' Rotterdam.

Buiten kijf staat dat de mariniers in Rotterdam, ook ten noorden van de stad bij Overschie, hun mannetje stonden. Zij toonden aan dat als Nederland zijn militaire opleiding voor reguliere militairen een paar fracties serieuzer had opgepakt, dat er in mei 1940 een leger paraat was geweest dat veel meer oppositie aan de Duitsers had kunnen bieden dan wat in werkelijkheid kon worden getoond. Het was echter mede dankzij het overigens niet zo opvallend sterk vechtende leger, dat de prestaties der mariniers tot een uitlichting konden komen, die de traditie van het Korps in vaandel en in overlevering sieren.

Het vaandel

Voor toekenning van het vaandel [1929] had het Korps lange tijd moeten vechten. Nauwelijks elf jaar na haar ontstaan was ze echter in gevaar. Op 10 mei 1940 was het vaandel in de marinierskazerne aan het Oostplein. Kolonel von Frijtag Drabbe voorzag dat de kazerne wel eens doelwit van de Luftwaffe zou kunnen worden en liet het vaandel onderbrengen in het woonhuis van luitenant-kolonel Vugt, de Afdelingscommandant. De overige onderdelen kwamen in het huis van een landmacht reserveofficier terecht die op het Oostplein was gedetacheerd. Toen de capitulatie een feit was en de kolonel Von Frijtag Drabbe zijn eigen huis bovendien totaal vernietigd was door het Duitse bombardement, werd hem door luitenant-kolonel Vugt tijdelijk onderdak aangeboden. Korpschef en vaandel waren zodoende weer verenigd.

Toen de kolonel het vaandel niet langer veilig achtte in privaat bezit, mede met het oog op mogelijke Duitse huiszoekingen, kwam hij via de schout-bij-nacht Heeris [toen de hoogste marinechef in Nederland] in contact met de Rijksarchivaris Mr. Bijlsma. Deze zorgde ervoor dat het vaandel heimelijk in een van de kluizen van het Rijksarchief terecht kwam. Na de oorlog was het vaandel snel boven water, maar bleken de overige attributen een omweg te hebben gemaakt. Zij kwamen via-via weer terecht bij het Korps, en zodoende was het vaandel veilig de oorlog door gekomen.

Door deze bijzondere gang van zaken kreeg het Korps spoedig na de Duitse capitulatie haar oorspronkelijke vaandel terug. Niet lang daarna [10 december 1946] werd het vaandel hernieuwd uitgereikt door luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich met - wegens de bijzondere krijgsverrichtingen tijdens de meidagen in 1940 te Rotterdam - toekenning aan het Korps van de MWO der 4e Klasse, dat in het vaandel was aangebracht. Samen met de Luchtmacht was het Korps daarmee het enige krijgsmachtonderdeel dat dit collectieve ereteken in het vaandel mocht voeren.