Maasbruggen Rotterdam - 3e fase
Inleiding tot derde fase
Zoals al in de aanhef van de bespreking rond Rotterdam aangegeven werd, is het niet de bedoeling de strijd in Rotterdam met dezelfde mate van compleetheid en detail te bespreken als de strijd op het werkelijke zuidfront Vesting Holland. De strijd langs de Nieuwe Maas en de hoofdlijnen van de strijd in Rotterdam in het algemeen behoren echter wel tot de hoofdzaak van de strijd op het zuidfront, omdat met name aan Duitse kant het theater in Rotterdam tot een integrale operatie behoorde met als operationeel doel om de bruggen tussen Moerdijk en Rotterdam intact in handen te krijgen onder controle te houden.
De stappen die vanaf de middag op 10 mei worden gemaakt, zullen echter groter zijn dan de lezer elders op deze site gewend is. Een gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen in de Maasstad zou leiden tot een zeer omvangrijke bespreking van de strijd in Rotterdam, wat voorbij zou gaan aan de doelstellingen van het onderzoek naar de strijd op het zuidfront. Voor lezers die specifiek in de strijd in Rotterdam zijn ge nteresseerd zijn al talloze boeken uitgegeven, overigens van zeer wisselende kwaliteit. Zoals bekend mag worden geacht is de insteek van auteur dezes juist de vele slecht belichte aspecten van de strijd op het zuidfront inzichtelijk te maken.
De Duitse strijdkrachten in noord
In de loop van de ochtend en begin van de middag bereikten de belligerenten in Rotterdam een status waarbij nadien ?? in de vier dagen strijd die nog zouden volgen ?? in de posities nauwelijks meer verandering zou komen. De pluriforme Nederlandse strijdmacht ?? in hoofdzaak bestaande uit reguliere infanterie [van III-39.RI], de genie depottroepen [II en III - Depot Genie], mariniers [detachement Rotterdam] en depottroepen van marine en luchtmacht ?? was erin geslaagd de Duitsers terug te dringen uit de sectoren noord van de Boompjes en de Oosterkade en had hen vervolgens teruggedrongen tot de gebouwen aan de kop van de Willemsbrug. De beheersing van de verkeersbrug en het noordelijk landhoofd door Nederlandse vuurorganen, deed Oberstleutnant Von Choltitz na opgetreden verliezen wegens vergeefse oversteken besluiten de pogingen tot versterking van het meest noordelijke steunpunt te doen staken. Dat betekende dat de Duitse sterkte in noord niet meer zou toenemen vanaf dat moment.
Hoe sterk de Duitse formatie in die fase nog was kan slechts deels uit de bronnen worden gespecificeerd en moet voor het overige bij benadering worden vastgesteld. Zo is uit het rapport van III./IR.16 [410] bekend dat Oberleutnant Kerfin van de 3e Zug 11./FJR1 met ongeveer een twintigtal manschappen de noordzijde wist te bereiken. Kerfin zijn eigen rapport [463] over de strijd maakt echter niet duidelijk waar de rest van zijn peloton ondertussen bleef. Er werd door hem genoteerd dat voordat het Noordereiland werd bereikt vijf man van zijn peloton waren uitgeschakeld. Twee door zware beenblessures vanwege de landing en twee door zware- en n door licht verwondingen tijdens de strijd, die onderweg gevoerd had moeten worden. Van de in oorsprong vermoedelijk 36 man sterke eenheid waren er dus nog slechts 31 beschikbaar toen het Noordereiland werd bereikt. Ook noemde Kerfin de inzet van zijn manschappen bij de beveiliging van het zuidelijke front van het bruggenhoofd. Hij zal daar vermoedelijk een Gruppe [8 tot 9 man] hebben achtergelaten, wat betekenen zou dat hij nog circa 22 man over zou hebben. Dat zou verklaren waarom het rapport van III./IR.16 sprak van ??Oberleutnant Kerfin met een twintigtal parachutisten ??. Hoewel het niet uitgesloten kan worden dat Kerfin desondanks uiteindelijk met zijn voltallige (resterende) sterkte van een dertigtal parachutisten op het Noordereiland terecht kwam en vervolgens de brug overstak, is het verdedigbaar van een twintigtal parachutisten te spreken.
De sterkte van het peloton van Oberleutnant Kerfin nam echter sterk af nadat de gevechten in noord, die zij voerden van de vroege ochtend tot laat in de avond, kostbaar bleken. Rond 0730 uur was zijn eenheid in noord aangekomen, maar ondervond toen direct de groeiende Nederlandse weerstand. Tegen het middaguur ?? toen zijn peloton zich inmiddels in het gebouw van de Verzekeringsbank had genesteld ?? had Kerfin nog slechts een gedecimeerde eenheid onder bevel. Zijn rapport [463] meldt nuchter dat twee Oberj ger gesneuveld waren net als vier manschappen. Bovendien acht man gewond, waarvan vier zwaar onder wie een andere Oberj ger (die zou eveneens overlijden). Oberj ger Hubert Krimphove, Erich Schulz en Hans Utpott waren de gesneuvelde groepscommandanten. Onder de lichtgewonden was bovendien zijn laatste Oberj ger. Deze Oberj ger waren de Gruppef hrers (op n na, die vermoedelijk de Kp Trupp aanvoerde) en dus had Kerfin nauwelijks meer eigen kader over voordat het middaguur geslagen had. Om 1200 uur stelde Oberleutnant Kerfin vast dat zijn eenheid naast hemzelf nog bestond uit negen manschappen en een Oberj ger. De laatste en een J ger waren licht gewond. Er resteerden dus nog 11 man, hoewel uit het rapport blijkt dat twee man die kennelijk vermist waren, later alsnog aansloten. Korte tijd later viel echter nog een zwaargewonde uit. Dat tiental (later twaalftal) parachutisten zou zich verenigen met voornamelijk mannen van 9. en 11./IR.16 die in het gebouw van de Verzekeringsbank zaten of daar later aankwamen (o.m. als gevolg van het evacueren van aanpalende gebouwen).
[410] Het is bij benadering ook vast te stellen wat de sterkte rond het middaguur was dat IR.16 ter plaatse in het veld bracht. Uit het gedetailleerde gevechtsrapport van Oberleutnant Kerfin blijkt dat in de avond de totale sterkte van IR.16 (in hoofdzaak mannen van 9. en 11./IR.16 (1)) in noord bestond uit 1 officier, 7 onderofficieren en 26 manschappen. Samen met de elf man die Kerfin in de avond nog onder zich had, bevonden zich dus 46 man in de drie gebouwen aan de kop van de Willemsbrug. Het rapport van Kerfin meldt bovendien dat gedurende de middag en vroege avond, IR.16 n gesneuvelde en drie gewonden kreeg. Als er verder geen aan- en afvoer van manschappen plaatsvond, betekent dat dus dat er 46 man in het noordelijke Duitse bruggenhoofd een vaste verdediging vormden in het gebouw van de Verzekeringsbank alsmede ?? tot en met de latere middag ?? het aanpalende gebouw.
(1) Het is eerder gezegd, maar het zij voor de goede orde herhaald. Ondanks het feit dat in tot op heden bekende Nederlandse en Duitse publicaties nooit gemeld of zelfs maar gesuggereerd werd dat de luchtlandingbataljons kleinere eenheden waren, bestond III./IR.16 uit slechts elf kleinere pelotons (ca. 36 man elk), een gelijke sterkte van ruim twee reguliere Duitse infanteriecompagnie n. Een reguliere Duitse infanteriecompagnie bestond naast de Kp Trupp uit drie pelotons van circa 40-44 man en een zware wapens peloton met sMG, PaBu en LeGrWf, welke soms verdeeld was over de drie tirailleurpelotons. De totale sterkte was 185 man. Bij de luchtlandingseenheden was de sterkte maximaal zo ??n 140 man per compagnie, vaak minder. Omdat bij de 11e Kp een geheel peloton ontbrak, bestonden de drie aanwezige compagnie n slechts uit ongeveer 400 man, exclusief de kleine staven.
Op het Noordereiland bevonden zich strijdkrachten waarvan de sterkte lastiger te duiden is, omdat het rapport van III./IR.16 niet grossiert in details terzake. Zo is onbekend wat de sterkte der ondersteunende onderdelen precies was en in hoeverre die op het Noordereiland of verspreid over Rotterdam-Zuid waren. Wel is bekend, uit onder andere fotomateriaal, dat ook in zuid op strategische punten mitrailleurnesten en geschutsopstellingen werden geplaatst. Wanneer die precies tot stand kwamen en of dit als afgrendeling diende in geval III./IR.16 zich niet zou kunnen handhaven op het Noordereiland of in anticipatie op mogelijk succesvolle Nederlandse penetraties elders langs het Maasfront, wordt uit Duitse bronnen overigens niet duidelijk. Het zal in elk geval niet zijn geweest in anticipatie op Nederlandse successen vanuit het zuiden, zo blijkt omstandig uit de keuze voor zwakke verdedigingsschermen langs de Oude Maas en later de ontruiming van het gros van de verdediging van Waalhaven. Kennelijk verwachtte Student vanuit die richting geen overtuigende Nederlandse tegenmaatregelen. Gevolg van deze vaagheid in Duitse gegevens is echter dat de werkelijke sterkte ?? of een zeer betrouwbare benadering daarvan ?? van de Duitsers op het Noordereiland niet te geven is, omdat het aantal manschappen dat voor bezetting van die posities werd ingeschakeld niet te duiden valt; niet in aantal en niet in tijd. Glashelder wordt echter dat van de 1.000 man Duitse bezetting, zoals in heel veel bekende gepubliceerde werken over Rotterdam gesuggereerd wordt, absoluut geen sprake was. Overigens zou die sterkte in latere fase van de strijd tot en met 13 mei ook niet benaderd worden. Welke sterkte lijkt dan wel aannemelijk?
Het is duidelijk dat op 10 mei de Duitse troepensterkte op en rond het Noordereiland gedurende de dag (overdag) hoogstens enige honderden manschappen bedroeg. Het is namelijk uit het verslag van o.m. III./IR.16 bekend dat 10./IR.16 ?? sowieso pas op Waalhaven geland rond het middaguur [410] ?? in de middag en avond ingezet werd ter zuivering van Rotterdam-Zuid. [410] De compagnie werd eerst later in de middag ingezet tegen de Nederlandse verdedigers op het Afrikaanderplein, die pas aan het einde van de middag tot overgave werden gedwongen. [410] Nadien werd de compagnie ingezet om diverse Nederlandse ??raiders ?? ?? vooral groepjes manschappen van de zoeklichten ?? uit te schakelen. Die hadden zich immers buitengewoon storend in Zuidoost opgehouden. Pas in de avond werd de Kompanie operationeel vrijgemaakt.
[410] III./IR.16 was in de ochtend, nadat de bataljonsstaf aansluiting maakte bij het Noordereiland, op 10./IR.16 na compleet. Dat betekende dus dat 9./IR.16 met drie pelotons infanteristen, 11./IR.16 met twee pelotons infanteristen en 12./IR.16 met twee pelotons zware mitrailleurs (8 sMG's) en een peloton Schwere Granatwerfer (vier mortieren van 8 cm) in het bruggenhoofd aanwezig waren. Zoals besproken zou 10./IR.16 met zijn drie pelotons pas in de late avond aansluiten en de zuidelijke beveiliging gaan vormen. III./IR.16 bestond dus naast de bataljonsstaf en kleine compagniestaven (ca 60 man), tot aan de late avond van 10 mei, uit een sterkte van slechts vijf pelotons infanteristen (ca. 200 man), twee pelotons zware mitrailleurs (ca 80 man) en een peloton mortieren (ca 40 man). Onder deze eenheden waren de verliezen aanzienlijk, met name bij de twee pelotons van 11./IR.16. Dat geheel werd voor het einde van de dag aangevuld met het in de middag op Waalhaven gelande 6./IR.72 [van de strategische reserve, bestaande uit IR.72, onderdeel van 46.ID], dat direct naar Rotterdam-Zuid werd gestuurd [410]. Deze Kompanie reguliere infanterie komt overigens nergens in verslagen voor, maar verloor op 10 mei reeds twee man, wat erop kan duiden dat zij ook zijdelings aan de strijd langs de Nieuwe Maas meededen. Maar het is zeker niet uit te sluiten dat die twee man vielen door bijvoorbeeld artilleriebeschieting van Waalhaven of zelfs bombardementen aldaar. Er is over hun sneuvelen niets naders bekend. Er wordt echter uitdrukkelijk in het gevechtsverslag van III./IR.16 gesteld dat 6./IR.72 aansluiting maakte zo rond het eind van de middag op 10 mei. De eenheid bestond uit drie gevechtspelotons, identiek aan de inrichting van de compagnie n van IR.16 [411, 412].
[410] Het is voorts duidelijk dat naast III./IR.16 een derde deel van de 2e Kompanie van Pi.22 voor het Noordereiland was aangewezen. Een deel van deze compagnie landde samen met 9./IR16 in de eerste kleine landingsgolf op Waalhaven en vertrok direct met de beide gelande pelotons van 9./IR16 naar het Noordereiland. Het kwam echter in strijd met de Nederlandse compagnie n in zuid, en leed daar (volgens Duitse bronnen) aanzienlijke verliezen. Bovendien raakte een deel ?? onbekend hoe groot ?? afgesneden van de hoofdmacht. Opnieuw stuit de onderzoeker op de onduidelijkheid rond de gelande sterkte, in dit geval van 2./Pi.22. Bekend is dat de eenheid uit drie pelotons bestond, maar ze was tevens met enige motoren van het oorspronkelijke 3./Pi22 versterkt. Het is ook bekend dat een deel ?? twee Gruppen sterkte ?? van 2./Pi.22 in het Haagse theater terecht kwam. De gelande sterkte bij Waalhaven van 3./Pi.22 is niet goed bekend, maar de eenheid lijkt slechts voor een derde deel te zijn geland volgens het Duitse Erfahrungsbericht [400], bovendien geheel in het Haagse. De 2e Kompanie was voor het zuidfront aangewezen. Een peloton plus een groep ter ondersteuning van III./IR.16 en de ander twee pelotons (min een groep) ter beschikking van de divisie c.q. de parachutisten. Bekend is uit de KTB Anlagen [400, 404] dat er 316 man van geheel Pi.22 zijn ingezet in Den Haag en Rotterdam (theaters). Daarvan was het gros van 1./ en 2./Pi.22, daar slechts motorische versterkingen uit 3./Pi.22 aan beide laagste compagnie n was toegevoegd (motorrijders). Bovendien is van 3./Pi.22, dat in het Haagse landde, bekend dat het maar 58 man sterk was [400]. Resteert 258 man dat voor de beide laagste compagnie n was ingezet. Het is dan redelijk verdedigbaar te concluderen dat beide laagste compagnie n ongeveer 130 man hadden inclusief staf en lichte colonne. Van 2./Pi22 [411] kwamen twee Gruppen in Delft terecht, tezamen ongeveer 28 man. Kortom, het is vermoedelijk accuraat de sterkte van 2./Pi.22 als geheel op het zuidfront op ongeveer 110 man vast te stellen. Daarvan werden volgens het gevechtsbericht van IR.16 een peloton plus een groep aan III./IR.16 toegevoegd. Dat komt aan op ongeveer 40-50 man. Vier daarvan waren al met de watervliegtuigen meegevlogen, de rest volgde vanaf Waalhaven. Daarbij werden rond het Afrikaanderplein gevoelige verliezen geleden, althans het kader werd er bijkans uitgeschakeld, drie man sneuvelde rond het plein en een onbekend aantal raakte gewond. In de late middag werd een vastgelopen groep pioniers door 10./IR.16 ontzet. Het is veilig aan te nemen dat nadien de pioniers geen al te grote rol hadden op het Noordereiland en slechts gedeeltelijk daar werden ingezet. Hun aantal zal niet veel meer dan een man of 30 zijn geweest.
Een grotere uitdaging is het vast te stellen welke ondersteunende eenheden er voorts waren. Hoewel Duitse bronnen [411, 500] over de landing van pantserafweergeschut melden dat dit in een latere fase aankwam op Waalhaven, kan dit niet geheel een juiste weergave zijn. Al bij de vroege gevechten op het Afrikaanderplein en kort na aankomst van de hoofdmacht van III./IR.16 op het Noordereiland, wordt door zowel Duitse [410, 411] als Nederlandse bronnen bevestigd dat licht geschut werd ingezet. Ook de tweede maritieme actie door de HrMs Z-5 werd met pantserbrekende wapens bestreden. Duidelijk is dat er dus in de eerste of tweede landing op Waalhaven PAK was aangevoerd, hoewel voor de beschieting van de Z-5 ook gebruik lijkt te zijn gemaakt van pantsergeweren. E n stuk PAK is echter in die fase met zekerheid gelokaliseerd. Uit het verslag van de Fallschirmj ger Panzerabwehrversuchskompanie van Hauptmann Hermann G tzel [480] ?? in de tweede luchtlandingsfase met zes PAK ??s [waarvan twee op Waalhaven vernietigd door Britse bommen] geland ?? wordt namelijk niet alleen duidelijk dat deze parachutisten ondersteuningseenheid een stuk uit de tweede compagnieshelft leverde aan III./IR.16, maar evenzo bevestigd dat het stuk met de eerste kleine gelande luchtlandingsformatie [peloton of groep van Pi.22, twee pelotons 9./IR.16] meevloog. Eveneens wordt die onlogische indeling uitgelegd als een noodmaatregel, omdat IR.16 zelf geen PAK aan III./IR.16 had toegewezen. Dat impliceert dus niet alleen dat er slechts n PAK in zuid aanwezig was in eerste fase, maar tevens dat er voorlopig ook niet meer bijkwam. En dat lijkt weer consistent met de Duitse bronnen [410, 500], die het landen van het meeste PAK geschut later in de tijd plaatsen en bovendien beschrijven dat dit eerst te Hordijk werd geconcentreerd alvorens het werd gedistribueerd. De PVK verhaalt verder in haar verslag dat zij in de middag van 10 mei een tweede stuk inclusief een derde bediening (dus totaal twee stukken, drie bedieningen) naar Rotterdam Zuid moeten dirigeren. Daaruit volgt dat tenminste 15 man en twee stukken PAK bij het Noordereiland aankwamen [480]. Vrijwel zeker was dit in de eerste fase op de eerste oorlogsdag dus de gehele inzet aan PAK bij III./IR.16. Eind van de dag is er - vermoedelijk een sterkte van een peloton met drie stukken - PAK van 14./IR.16 aangevoerd.
Uit een verslag van een burger, de heer G.F. de Ronde van het KNMI te Rotterdam [278], ooggetuige van de Duitse landing bij de Maasbruggen en nabij waarnemer van de eerste uren strijd, blijkt voorts dat door de luchtlandingstroepen enkele ??zware mitrailleurs op wieltjes ?? werden meegevoerd. Die beschrijving verwijst vrijwel zeker naar Panzerbuchsen, ofwel antitankgeweren. Die behoorden inderdaad tot de uitrusting van zowel de parachutisten als de luchtlandingstroepen. Wellicht dat deze wapens, waarvan de heer De Ronde bevestigde dat ze o.m. in stelling werden gebracht tegen de HrMs Z-5, door anderen werden geadresseerd als PAK. In feite waren deze pantserbrekende wapens ook Panzerabwehrmittel.
Er zijn ook n of enkele stukken infanteriegeschut ingezet op de 10e mei, want de ??mortieren op wielen ?? die Nederlandse militairen in zuid zagen, en die elders ook regelmatig (samen met de berghouwitsers) als ??mortieren op wielen ?? werden ge dentificeerd, werden op onbepaalde moment in de ochtend van 10 mei door vele ooggetuigen gemeld. Het is echter niet aannemelijk dat ze voor de late ochtend of vroeger middag het Noordereiland bereikten. De aanwezigheid van n of twee van deze 7.5 cm vuurmonden in de loop van de 10e mei lijkt echter zeer waarschijnlijk. De Duitse operatieplannen [410] geven aan dat het 1e en 3e bataljon van IR.16 twee stukken 7,5 cm licht infanteriegeschut van 13./IR.16 onder zich zou krijgen. Het is echter onduidelijk wanneer de 13e Kompanie op Waalhaven geland is en ?? voor zover geland ?? of zij compleet was en de stukken daadwerkelijk zo zijn gedistribueerd als voorzien (want van de operatieplannen werd massaal afgeweken). Aangezien het gevechtsverslag van IR.16 sterk suggereert (edoch niet met klare taal bevestigt) dat geheel IR.16 uiteindelijk op 10 mei aan de grond kwam (niet noodzakelijkerwijs op de juiste locatie overigens), mag worden aangenomen dat ook de 13e Kompanie met haar geplande zes stukken IG geland is. Ook de Duitse onderzoeker H. Langmann (tijdens de meidagen staf 22.ID) schrijft over de IG inzet in het geheel niets [420]. Het betekent dat slechts kan worden volstaan met te stellen dat de Nederlandse ooggetuigen, zoals enige militairen en burgers rond het Afrikaanderplein die ??mortieren op wielen met schild ?? voorbij zagen komen, de enige positieve indicatie geven dat daadwerkelijk op enig moment tijdens de eerste oorlogsdag infanteriegeschut door de Duitsers werd ingezet. Gezien de operationele werkelijkheid van spaarzame toewijzing van mensen en middelen aan Rotterdam ?? die vooral spreekt uit de verslagen van IR.16 en de memoires van Kurt Student ?? is het verdedigbaar te concluderen dat maximaal twee stukken infanteriegeschut van 7,5 cm uiteindelijk op enig moment tijdens de eerste oorlogsdag het Noordereiland bereikt hebben. Het is vrijwel uit te sluiten dat er meer dan twee stukken zijn ingezet en evenzo dat de inzet al in de ochtend van 10 mei aan de orde was, zoals regelmatig in publicaties wordt gesuggereerd [zonder deugdelijke bronverwijzing].
Resumerend kan het volgende sterkteplaatje worden ingevuld. Van III./IR.16 was in de ochtend, op 10./IR16 na, de hoofdmacht in Rotterdam zuid aanwezig en vooral geconcentreerd tussen de Steiltjesstraat / Nassaukade op zuid en het gebouw van de Nationale Levensverzekeringsbank in Noord. De 10e Kompanie zou in de avond aansluiting met het bataljon verkrijgen, waarmee III./IR.16 compleet rond het Noordereiland zou zijn ingezet. Compleet in die zin, dat 11./IR.16 slechts uit twee pelotons bestond. Dat betekende een troepenmacht van maximaal zo ??n 550 man. Daarvan waren er al enige tientallen uitgevallen door sneuvelen of verwondingen. Die eenheid werd aangevuld met de 6e compagnie van IR.72, die uit circa 120 man zal hebben bestaan, en die onder bevel van Von Choltitz trad. Totaal dus 670 man infanterie onder zijn bevel. Daarvan werd een deel echter gebruikt om de Nieuwe Maas oevers elders te beveiligen alsmede het 'achterland'.
Van 2./Pi.22 was een formatie van een peloton en een Gruppe toegewezen aan III./IR.16. Deze formatie was incompleet, want de Funkgruppe ontbrak bijvoorbeeld, zoals het IR.16 verslag ook bevestigt [411]. Bovendien waren op de vier eerstgelande pioniers na (die met de watervliegtuigen meevlogen) de meeste pioniers rond het Afrikaanderplein afgesneden tot aan de avond van 10 mei. Zij verloren bovendien een sterkte van rond een Gruppe aldaar, zodat uiteindelijk op het Noordereiland niet meer dan 25-30 man van deze pioniers aankwamen in de avond van 10 mei.
De inzet van n PAK van de PVK van 7.FD is in de bronnen uitdrukkelijk bevestigd en bovendien werd een extra bemanning naar het Noordereiland gestuurd van diezelfde PVK, nadat de gehele eerste bemanning was gesneuveld of gewond geraakt. Een tweede PAK werd samen met de reservebediening (waarvan het stuk op Waalhaven door het RAF bombardement verloren was gegaan) naar Rotterdam gestuurd. In totaal dus twee PAK en maximaal twee bedieningen, omdat de eerste bediening in de ochtend geheel was gedood of gewond. Het zal hooguit 15 man hebben betroffen dat gevechtsgereed was op 10 mei. Daarnaast zijn vrijwel zeker twee of drie stukken PAK van 14./IR.16 in de middag of avond van 10 mei naar Rotterdam gedirigeerd. Daarover ontbreekt vooralsnog ieder detail, met uitzondering van het sneuvelen van n man van die compagnie die mogelijk in Rotterdam omkwam.
Aan ondersteuningswapens van het regiment zijn op enig moment gedurende de eerste oorlogsdag maximaal twee PAK en twee IG aan III./IR.16 beschikbaar gesteld. Zij zouden maximaal zo ??n 35-40 man troepen extra betekenen.
Tenslotte was er dan nog het peloton parachutisten van Oberleutnant Kerfin. Zij hadden volgens de plannen zich weer bij hun eigen compagnie moeten aansluiten nadat de hoofdmacht van III./IR.16 zou zijn gearriveerd. Daar kwam het evident niet van, want het gros van de nog levende parachutisten zat opgesloten in het gebouw van de Nationale Levensverzekeringsbank. Zoals uit het rapport van Kerfin wordt bevestigd, bestond zijn peloton in de vroege avond nog uit elf man, en sloten twee vermisten later alsnog aan. De rest was gedood of gewond. Hun aantal bedroeg dus 13 man, met een mogelijkheid dat maximaal nog zo'n 8 of 9 man zich onder de bruggewelven bevonden.
Daarmee was de koek op voor Oberstleutnant Von Choltitz. Overdag had de overste hoogstens een man of 350 inzetbaar, wat zich tot de late avonduren niet belangrijk zou doen uitbouwen. Hij had in de late avond uiteindelijk een troepenmacht van maximaal zo ??n 670 man die inzetbaar waren en die zich in hoofdzaak rond het Noordereiland bevonden. Een klein deel was verdeeld over de beveiligingsposten die tussen de wijk Feyenoord en de Rijnhaven de zuidoever van de Nieuwe Maas bezetten. De hoofdmacht bevond zich echter rond de beide bruggenparen en het Noordereiland. Het Noordereiland, de bruggen en het gebouw van de verzekeringsbank zullen dus circa 500-550 man bezetting hebben gekend aan het einde van de eerste oorlogsdag.
De Van Galen tussen twee oevers gevangen
De Hr.Ms. Van Galen was een schip van de modernste torpedojager klasse die de Koninklijke Marine in mei 1940 operationeel had. De Admiralenklasse bestond uit acht jagers, gebouwd in twee series, door drie verschillende werven. Het ontwerp was van begin jaren twintig, afgeleid van de Britse Ambuscade [D38] Class destroyers die tegelijkertijd werden ontworpen, en inderdaad uiterlijk en qua configuratie opmerkelijke gelijkenissen zouden vertonen. De Nederlandse klasse werd echter eerder [1925] dan de Britse gelanceerd [1926]. Het waren lichte torpedojagers, voorzien van vier 12 cm kanons [HIH Siderius] als hoofdbatterij en zes torpedobuizen voor 53 cm Whitehead II torpedo ??s [met 300 kg trotyl springlading]. De secundaire bewapening varieerde binnen de klasse, maar was voor de HrMs Van Galen (en HrMs Witte de With) eenmaal een 7.5 cm no.7, vier keer 4 cm AA no. 1 [Vickers] en vier stuks 12,7 mm watergekoelde Browning mitrailleurs tegen luchtdoelen. De lege waterverplaatsing was 1,316 ton (1,640 ton op oorlogsgewicht) en de bemanning bestond uit 150 man.
De Nederlandse jagers hadden n groot manco, dat voor de HrMs Van Galen zeer problematisch zou blijken in mei 1940. Dat probleem zag op de voor de moderne oorlog zo essenti le batterij 40 mm luchtafweer stukken van het type Vickers two pounder. De jagers waren namelijk niet uitgerust met de veel modernere 4 cm Bofors AA stukken die de nieuwste oppervlakte eenheden kregen, maar met de oude Vickers 40 mm AA, in feite een uitgebouwd machinegeweer voor lichte [980 gr granaat gewicht] 4 cm granaten, beter bekend als de ??pom-pom ??. Deze werden in dubbele of vierling configuratie gebruikt. Het systeem was het Maxim-Vickers systeem, wat een duidelijke indicatie van zijn ouderdom [1915] en werking was. In 1928 had de KM voor haar schepen een flinke voorraad van deze pom-pom ??s aangeschaft, maar direct was duidelijk geworden tijdens schietproeven dat bij grotere elevaties, door torsie [verbuigende vervormingen wegens inwerkende krachten] van de niet of licht gepantserde schepen, de pom-pom's haperenden of in het geheel niet werkten. In 1939 had men n ge nstalleerde pom-pom verstijfd, waardoor het euvel leek te zijn opgelost, maar de oppervlakte eenheden van de KM die met de pom-pom ??s waren uitgerust waren in mei 1940 nog niet gereviseerd. Het betekende voor de HrMs Van Galen dat zij bij luchtaanvallen in de kegel rond het schip zo goed als weerloos was en jegens doelen vliegend boven de 1,000 meter slechts met haar universele 7,5 cm kanon enige afweer kon plegen. Bovendien was de vuurleiding voor de pom-pom ??s rudimentair, waardoor de effectiviteit van de batterij minimaal was. Overigens waren vrijwel alle Royal Navy schepen alsmede de schepen van de Amerikaanse Navy ook vooral met deze pom-pom's uitgerust. Het was geen typisch Nederlandse keuze geweest, hoewel de problemen met de grote elevaties wel specifiek voor de Nederlandse pom-pom's golden. Men had in Nederland 12 jaar de tijd gehad de problemen te verhelpen en dit pas in 1939 opgepakt.
[223] In de ochtend van 10 mei werden drie grotere marine oppervlakte eenheden naar de Nieuwe Waterweg gedirigeerd. Dat waren de HrMs Van Galen, de HrMs Johan Maurits van Nassau en de HrMs Flores. Deze eenheden moesten met hun geschut een eventuele Duitse oversteek van de Nieuwe Waterweg helpen verhinderen. De HrMs Van Galen lag in de vroege ochtend van 10 mei op de rede van Texel, met haar luchtdoelbatterijen bezet om Duitse vliegtuigen rond het Marsdiep te bestrijden. Even na 1000 uur kreeg de kapitein van de Marinestaf in Den Haag opdracht naar de Nieuwe Waterweg op te stomen. Het schip was voorzien van een actieve beveiliging tegen magnetische mijnen [een integrale degaussing kabel langs de romp] en kreeg daarom opdracht de door mijnen deels geblokkeerde Nieuwe Waterweg op te varen om van daaruit Duitse troepen rond de Waalhaven te bestrijden. Na het middaguur passeerde men het strand bij Ter Heijde [bij Monster, vlak ten zuiden van Ockenburg], waar enkele Duitse vliegtuigen op het strand met de hoofdbatterij werden beschoten. Naar verluid werden daarbij twee Ju-52 vernield, maar toen een granaat over de duinen zeilde en in het dorp landde, werd het vuren gestaakt.
[223] Rond 1400 uur werd de Nieuwe Waterweg opgestoomd. In bezit van landkaarten was men niet, zodat indirect vuur op doelen ondoenlijk zou zijn. Voor direct vuur op terreinen was de hoofdbatterij niet geschikt, omdat de vlakke baan de kans op succesvolle detonatie van de granaten aanzienlijk verkleinde. Omdat men opdracht kreeg te trachten bij de Willemsbrug directe beschieting uit de voeren, voer de kapitein met maximale kanaalvaart (ca. 17 mijl) de Waterweg op. Daarbij was het schip uiteraard gevangen tussen beide oevers en wegens haar hoge vaart beperkt in de manoeuvreruimte. Vlak voordat het schip Vlaardingen benaderde, werd het in de smalle slinger in de Waterweg ter plaatse ?? waar het dus nauwelijks kon manoeuvreren ?? door Duitse bommenwerpers aangevallen.
[223] De Duitse aanvalsvliegtuigen (2) wierpen hun bommen van voren of van achteren, dus in lengterichting, op het schip. Een keuze die overigens vanuit Duits oogpunt, onverklaarbaar was en aantoonde dat de Duitse vliegers weinig ervaring met aanvallen op scheepsdoelen hadden. Het was immers voor de jager nauwelijks mogelijk te zigzaggen, waardoor een diagonaal of dwars afgeworpen bommenserie nauwelijks te ontwijken zou zijn, terwijl een in de lengte van het kanaal (en dus schip) geworpen serie ideaal gemikt moest worden wilde men trefkans hebben. De verkeerde Duitse keuze was in die zin de redding voor de HrMs Van Galen dat de Duitse bommenwerpers geen enkele directe treffer scoorden, maar de nabij inslaande bommen konden, mede door de ondiepte van de Waterweg (en daardoor nauwelijks verminderende drukgolven der detonaties), desondanks zware schade aanrichten aan de structuur en opbouw van het schip. De vervormingen die optraden door de ongekende drukgolven trokken als het ware het schip uit elkaar of drukten haar samen. Het gevolg was dat leidingen sprongen, het stuurhuis vernield werd, de vuurleiding en het stuk van 7,5 cm vernield werden en het complete dek ontzet werd. Hoewel de machines nog bleven draaien, werden de turbines beschadigd en sprongen stoomleidingen, waardoor de machines spoedig zonder aandrijving zouden zitten. Het schip was dodelijk gewond. Bovendien hadden bomscherven haar onderwaterschip gepenetreerd, waardoor zij ernstig water maakte. De oliebunkers waren door de vervormingen of schervenregen eveneens gebarsten. De commandant besloot het schip aan te meren, in eerste instantie nog in de veronderstelling dat zij kon worden gerepareerd. Voordat de jager echter de trossen kon over werpen, maakte zij al ernstig helling. Tijdens het afmeren ?? in de Oostelijke Merwedehaven ?? stopten ook de machines wegens gebrek aan stoomdruk. Kort erop viel bovendien de stuurmachine uit. Desondanks slaagde de stuurlui erin de dodelijk gewonde jager af te meren bij de Elektrische Centrale in de haven. Hoewel men alle pompen op volle kracht had draaien, was het schip door de vele gesprongen naden in haar plaatwerk, niet te redden. Langzaam zakte het weg over de achtersteven naar stuurboord overhellend. Uiteindelijk zonk het schip over stuurboord weg, na op het laatste moment nog enige meters te zijn verhaald om de waterinlaat van de elektriciteitscentrale niet te blokkeren. Op enkele mitrailleurs en wat persoonlijke eigendommen na, was niets van de zaken aan boord gered. Aan boord was n man gesneuveld [stoker-olieman 1e klas G. van den Brink [31, 34]] en waren dertien man gewond geraakt. De ongedeerde bemanningsleden werden naar het Marinedepot overgebracht, waar diverse manschappen nog zouden deelnemen aan de strijd.
(2) Het betrof duikbommenwerpers. In veel gevallen wordt dit begrip direct aan de eenmotorige beruchte Ju-87 gerelateerd, maar er is geen enkele aanwijzing dat de Van Galen door deze schaars in Nederland ingezette toestellen werd aangevallen. Bij ontstentenis van terzake uitgesproken bronmateriaal is geen uitsluitsel te geven. Zeker is echter dat Ju-88 bommenwerpers meerdere scheepsdoelen in Rotterdam aanvielen, zoals eerder op de dag al de HrMs Z5 en TM-51. Het heeft er de schijn van dat het 5./KG.30 (Ju-88 A-1 duikbommenwerpers) was dat de Van Galen aanviel, hoewel de eenheid meldde een Britse destroyer te hebben aangevallen. E n van haar toestellen werd zwaar beschadigd, waarbij de Duitse onderzoeker Weiss [422] als oorzaak aanmerkte: "Vor Rotterdam durch Schiffsflak Brit. Zerst rer hafen Rotterdam".
Het verlies van de HrMs Van Galen betekende een klap voor de Marineleiding, hoewel diezelfde staf met enig gevoel voor realisme de kans op het verlies van deze relatief grote oppervlakte eenheid uitstekend had kunnen inschatten en zij een gewogen risico had genomen door haar zo ??n smalle vaarweg op te sturen in de wetenschap dat de Admiralenklasse van zeer zwakke luchtafweer was voorzien gegeven de al twaalf jaar lang bestaande problemen met de pom-pom ??s.
[223] Het verlies van de HrMs Van Galen betekende evenwel dat men in Den Helder (waar het grootste deel van de Marinestaf zat) het licht zag en de andere twee grotere eenheden rechtsomkeert liet maken en verbood de Waterweg op te varen. Voor de HrMs Johan Maurits van Nassau kwam dat bevel net op tijd om niet ook tussen de beide oevers van de Waterweg gevangen te raken. Omdat de kapitein niet duidelijk was wat nu de bedoeling was ?? men ontving een telegram dat men tegenstrijdig vond en zodoende niet direct wilde opvolgen (3) ?? voer ze alsnog de Waterweg op om in Hoek van Holland contact te maken met de Marinestaf. Aangemeerd in de Hoek hoorde de commandant tot zijn schrik dwars door een magnetisch mijnenveld te zijn gevaren, zonder dat het schip van een actieve degaussing installatie was voorzien. Zodoende was bijna een tweede grote oppervlakte eenheid verloren gegaan in deze tragisch slechte maritiem-tactische operatie van de Marinestaf. Nadat de kapitein had vernomen dat de Waterweg niet meer mocht worden opgevaren, vertrok de kanonneerboot richting Vlissingen. Doordat op terugweg echter de zuidelijke boeienlijn werd aangehouden in verband met het in kaart gebrachte mijnenpatroon, raakte de bakboordschroef bij een stuurmanoeuvre (corrigerend naar het noorden) onverhoopt met een boeiketting verwikkeld. Omdat de gevallen duisternis voorkwam dat men de ketting kon losmaken en een aanzienlijke aanlandige wind opstak, beukte de boei tegen het achterschip en veroorzaakte een gat. Met een klein explosief werd de boei tenslotte los gemaakt en gelukkig viel daarbij de ketting om de schroef vrij. Met twee sleepboten werd de kanonneerboot vervolgens aan de Harwich steiger te Hoek van Holland weer aangemeerd, waar zij zodoende bij vol daglicht een gevaarlijk mooi doelwit vormde. Het gat in de achterzijde werd met cement gedicht, wat echter tot de 12e mei in beslag nam. Onderwijl vormde de kanonneerboot een drijvend afweerplatform voor de Positie. Met haar luchtafweer component, bestaande uit een (goed werkende) dubbele pom-pom en vier 12,7 mm Browning mitrailleurs, gaf zijn regelmatig vuur af op overvliegende Duitse toestellen. Hoewel men zou kunnen aanvoeren dat dit vuur wellicht Duitse reactie uitlokken zou en dit voor het afgemeerde schip geen te ambi ren doel zou moeten zijn, was het verweer van de vele andere oppervlakte eenheden rond de Positie aanleiding voldoende geweest voor Duitse repliek, maar deze bleef uit. Pas toen de HrMs Johan Maurits van Nassau op 12 mei weer kon uitvaren kreeg de Positie het eerste grote bombardement te voortduren, waarvan vier bommen het schip maar net misten. Het kon daarna naar de inmiddels gewijzigde bestemming varen, Den Helder.
(3) De Nederlandse marine werkte met (de)chiffreermachines (cijfermatige encryptie machines) voor geheime telegrammen en berichten. Het verhaal rond het ontstaan van de chiffreermachines is een waarlijk ??suspense ?? verhaal, waar veel van de onduidelijkheid in het patentenverkeer vermoedelijk voortkwam uit de beperking van het Versailles verdrag, die Duitsland waren opgelegd, en de wereldwijde claims op wie welk patent nu (eerst) had. Nederlandse schaduwbedrijven ?? in het bijzonder het bedrijf NV Ingenieursbureau Securitas verbonden met de naam van de Delftse ingenieur Hugo Koch ?? komen voor in een schimmige geschuif van Duitsland naar Nederland (en terug) van patenten op een (de)chiffreermachine. Op die materie te diep in gaan zou afleiden van het onderwerp en daarvoor is hier geen plaats. Hoe het ook zij, op basis van dezelfde ??Enigma ?? machine waarop de Duitse Abwehr haar encryptie verzekerde van geheime berichten, werkte de Nederlandse codeermachines bij de marine, de zogenaamde Enigma G machine. Het was voorzien van een roterende reflector en drie rotors. Niet te verwarren met de Enigma van de Wehrmacht [Type I] of de Kriegsmarine [Type M, met diverse varianten]. Het principe van alle Enigma machines was hetzelfde, maar door middel van andere systemen (meer of minder rotors, instellingen) en toepassing van codeboeken was de encryptie van de ene gebruiker (natie) niet voor de andere gebruiker (natie) te lezen. Althans, niet zonder dat grote inspanningen tot kraken van de codes zouden zijn geleverd, zoals tijdens de oorlog zou blijken.
Twee nabranders terzake nog. Onder de bemanningsleden van de HrMs Van Galen, was n officier die later in de oorlog nog een opmerkelijke carri re zou doormaken. Luitenant ter Zee 2e klas E.H. (Hans) Larive werd na de meidagen als krijgsgevangene naar Duitsland afgevoerd omdat hij als n van de weinige Nederlandse beroepsofficieren ?? waaronder opvallend veel marinemensen ?? weigerde de erewoordverklaring te tekenen. Larive wist uiteindelijk uit het roemruchte kasteel Colditz te ontsnappen, het Verenigd Koninkrijk te bereiken en zou nadien als commandant van het Nederlandse MTB flottielje in het VK de strijd tegen de Duitsers voortzetten. Hij kreeg daarvoor de MWO4 uitgereikt.
Het lot van de Admiralenklasse (uit de jaren twintig van de vorige eeuw) was macaber. Alle overige eenheden van de klasse werden in 1942 tot zinken gebracht dan wel onherstelbaar beschadigd als gevolg van Japans toedoen, op n jager na die door een stuurfout strandde en als zodanig verloren ging. Op de tijdens de meidagen verloren HrMs Van Galen na, was de gehele klasse in de Oost samengebracht toen de spanning aldaar toenam. Toen de korte oorlog in de Oost de Japanse marine naar de uitgestrekte wateren rond Java, Sumatra en Borneo bracht, werden de grotere Nederlandse oppervlakte eenheden vrijwel allemaal ingeschakeld hen te bestrijden. Die operaties leidden tot de vernietiging van de bescheiden Nederlandse marine in de Oost. De HrMs Evertsen werd door de Japanse jagers Murakumo en Shirakumo op 28 februari 1942 in de Straat van Soenda in brand geschoten en was gedwongen op een rif te varen om niet onder te gaan. Vrijwel de gehele bemanning kwam in gevangenschap om. HrMs Piet Hein werd in een directe confrontatie met twee Japanse jagers ?? Asashio en Oshio ?? eerst door geschutvuur en later door torpedo ??s geraakt en zonk met bijna alle hens in de nacht van 19 op 20 februari 1942. HrMs Van Ghent werd door een stuurfout op een rif gezet tijdens een aanvalsactie op een Japans konvooi op 15 februari 1942, en ging verloren. HrMs Kortenaer werd tijdens de Slag om de Javazee door een Japanse Long Lance torpedo van de kruiser Haguro door midden geschoten en ging met vrijwel alle hens verloren. HrMs Witte de With was n van de weinige overlevenden van de Slag in de Javazee, maar werd de volgende dag tijdens escorte van de zwaar aangeslagen Britse kruiser HrMs Exeter door een Japanse bom zo zwaar beschadigd dat ze tot zinken werd gebracht door eigen personeel. HrMs Banckert was tweemaal zwaar beschadigd geraakt door Japanse luchtaanvallen in februari 1942 en werd tot zinken gebracht door eigen bemanning. Ze was echter door de Japanners later gelicht en werd gedeeltelijk hersteld. Die werkzaamheden werden nooit afgerond. In 1949 werd het schip als oefendoel alsnog effectief tot zinken gebracht. Tenslotte de HrMs Van Nes. Als escorte van het KPM schip Sloet van de Beele ?? met vluchtelingen aan boord ?? werd het aangevallen op 17 februari 1942 door bommenwerpers van het Japanse vliegdekschip Ryujo en tot zinken gebracht, waarbij de halve bemanning omkwam.
[De bronnen vindt u hier]