Het Belgische front (noord en midden)

Inleiding

Gedurende de tweede oorlogsdag - 11 mei 1940 - was de situatie in Belgi snel verslechterd. In de avond van de eerste oorlogsdag had de Belgische legerleiding zich al gerealiseerd dat zij mogelijk de gehele buitenverdediging ?? met uitzondering van de fortencomplexen in het oosten ?? zou moeten terugnemen, ruim voordat dit in de vooroorlogse planning was voorzien. De pogingen op 11 mei om de Duitse overgangen en bruggenhoofden langs het Albertkanaal te vernietigen, met vliegtuigen en tegenaanvallen op de grond, mislukten allen jammerlijk. De verliezen aan vliegtuigen van de betrokken Franse, Britse en Belgische eenheden, waren groot. De aanvallen op de grond werden door de Luftwaffe eveneens gepareerd, waarbij de rol van de Duitse grondtroepen in feite beperkt was. Gedurende de tweede oorlogsdag bleek het daarom inderdaad noodzakelijk om de verdediging van grenstroepen en het Belgische 1e Legerkorps terug te nemen richting de hoofdweerstand. Zodoende werd de gehele Kempische regio verlaten tot aan het kanaal van Turnhout en trok de resterende Belgische verdediging in het noordoosten zich terug richting KW-linie, schermtroepen achterlatende om de Duitsers nog enige weerstand te kunnen bieden. De omgeving van Luik, met zijn fortengordel, werd echter niet verlaten en de Duitsers kregen de sector Vis ook nog niet onder controle, waardoor de afhankelijkheid van de sector Maastricht ?? Venlo nog erg sterk bleef voor het verplaatsen van de eenheden van het 6e Leger richting Belgi .

Terwijl het Belgische veldleger zijn eenheden terugnam op de hoofddefensie, waren de tanks van Panzerregiment 35 (Oberstleutnant Eberbach, 4.PD) erin geslaagd bij Vroenhoven, en die van Panzerregiment 36 (Oberst Jesser, 4.PD) bij Veldwezelt, over het Albertkanaal te rijden en samen met de gemotoriseerde infanterie van SR.12 en SR.33 de desintegrerende restanten van de Belgische 7e Infanteriedivisie eenvoudig terzijde te schuiven. Belgische tegenstoten en luchtaanvallen door de Entente werden relatief eenvoudig door de Duitsers afgewezen. Daarna lag de weg richting het gat van Gembloers [Gembloux, in het Frans] open. Er werd door de voorhoede van 4.PD richting Tongeren opgerukt. Aan het eind van de dag hadden de Duitsers ruim 7.000 Belgen gevangen genomen en was men met de voorste eenheden al richting Hannuit opgerukt. Ten noorden waren reeds vier Duitse infanteriedivisies [14.ID, 19.ID, 30.ID en 31.ID] in de Kempische regio doorgedrongen, waar richting westen werd opgerukt. De enige (grote) hinder die zij ondervonden was van de talloze versperringen en opgeblazen bruggen, want op enkele lokale schermutselingen na, waren de Belgische grensdetachementen westwaarts geweken.

In het zuiden was er aan de ontwikkeling van de Duitse concentratie in de Ardennen nog niet de waarde gehecht die het verdiende. Resultaten van luchtverkenningen werden door de betrokken Franse legercommandanten niet op waarde geschat en met lage prioriteit naar de hogere echelons verstuurd. Tegenmaatregelen bleven uit, terwijl de voorverdediging zich door snelle lokale successen van de aanvallers, achter de Maas liet terugdringen. Cruciale Duitse successen in het zuidoosten van Luxemburg leidden tot een grote Duitse kansen om de Maasverdediging al op de derde dag te kunnen bereiken. Onderwijl was de ontwikkeling van de Franse hoofdmacht nog in volle gang. Aangezien een groot deel daarvan te voet richting de zogenaamde Dyle linie verplaatsen moest, was de bezetting van die stelling nog zeer licht, terwijl de Duitse opmars snel vorderde. Alleen het cruciale Gat bij Gembloers [Gembloux, in het Frans], waar geen natuurlijke barri res de verdedigers ten dienste stonden, was door het Franse cavaleriekorps, dat uit de 2e en 3e DLM bestond, reeds bereikt. Ook de vrijwel geheel gemotoriseerde formaties van het BEF slaagden erin al belangrijke eenheden in het doelgebied te brengen. Aan de kant van de verbonden naties werd die progressie toegejuicht, onbekend als men bleef met het feit dat de Duitse legerleiding de opmars van de Franse en Britse eenheden in Belgi evenzo met tevredenheid waarnam. De val stond wijd open en de verbonden landen leken dat gegeven volkomen over het hoofd te zien.

Achteraf is het eenvoudig vast te stellen dat de situatie zich volledig analoog aan de Duitse opzet ontwikkelde. Duitse rapporten van de legerkorpsen aan 6.AOK laten echter een ander beeld zien. Men is zeer onzeker omtrent de sterkte van de tegenstander en diens plannen. Het zijn vooral krijgsgevangenen, die feitelijke informatie bieden omtrent de posities van Nederlandse, Belgische en Entente eenheden. Voordat op 11 mei de eerste Franse krijgsgevangenen in het centrale frontdeel werden ondervraagd en van 3.DLM bleken, was men nog in de veronderstelling dat het 7e Leger verantwoordelijk was voor alle door de Luftwaffe waargenomen verplaatsingen en dat 1.DLM zich nabij Gembloers ontwikkelde. Op 12 mei in de ochtend bleek men onzeker welke eenheden in de sector Brussel ?? Namen lagen. De Duitsers hadden nog geen idee of de grote verwachtte Entente concentratie op het centrale front wel tot wasdom kwam. Ondertussen was er ook grote zorg omtrent de eigen voortgang. De achterstand op het schema in het werkgebied van het 6e Leger was bijna 24 uur en de logistiek liep volkomen in het honderd. Brandstof kwam men structureel tekort en munitie was op sommige locaties evenzo lastig aan te voeren, omdat nog geen depots in het derde echelon waren opgezet.

Op Legergroep [Hrs.Gr.B] niveau werd het 6e Leger tot spoed en opmars gemaand, terwijl op operationeel niveau bij het 4e, 16e en 27e Legerkorps de zorgen snel toenamen. Het op 11 mei volledig geactiveerde gemotoriseerde korps 16.AK had intussen naast 3.PD ook 4.PD onder bevel gekregen en zou ook 20.(mot)ID erbij krijgen als voldoende progressie was gemaakt. Het had alleen 4.PD west van de Maas, dat zelfs al ver in vijandelijk gebied was doorstoten. De flanken waren echter ernstig ontbloot, omdat de aanleunende infanteriekorpsen 4.AK (rechts) en 27.AK (links) verre van op schema lagen. Op rechts had 4.AK met drie infanteriedivisies [7.ID, 18.ID en 35.ID, met 61.ID in reserve] de grootste moeite om haar eenheden voorwaarts te krijgen, vooral door alle logistieke uitdagingen, en op links slaagde 27.AK er in het geheel niet in om de Vis regio onder controle te brengen, terwijl dat legerkorps langs de rechter oever [west] van de Maas zou moeten optrekken om de flank van 16.AK te beveiligen. General H pner ?? commandant van 16.AK ?? kreeg vanuit het veld echter de informatie dat in elk geval 3.DLM tegenover hem lag en Franse gemechaniseerde eenheden in de sectoren Huy en Gembloers waren verkend. Hij wist zijn 3e Panzerdivision sterk vertraagd, zijn infanterie evenzo en zijn flanken ontbloot. Bovendien was al op 11 mei een grote brandstof schaarste ontstaan. Protesten van H pner dat doorstoten richting Hannuit enorme risico's mee zou brengen, werden door de chef-staf van Heeresgruppe B [General von Salmuth] van de hand gewezen.

De Kempen regio

Op 11 mei 1940 werden de Belgische grenstroepen en de legerkorpsen langs Albertkanaal en Maas, teruggeroepen naar de hoofdweerstand tussen Antwerpen en Namen. Van alle Belgische veldleger eenheden bleef alleen de 18e Divisie ?? in feite een zwak verband van slechts vier bataljons, twee rijwieleskadrons en een afdeling artillerie ?? op locatie, zij het dat het achter het kanaal van Turnhout stellingen diende te behouden tot dat de Franse hoofdmacht geheel ontplooid was en bovendien onder bevel van G n ral Giraud werd gebracht. Die Franse ??hoofdmacht ?? zag op 1.DLM, waarvan een belangrijk deel op 11 mei reeds aankwam, met daarachter 9.DIM. Voor het overige werden door de Belgen enkele beperkte weerstanden geformeerd, die de vele kanalen in de Kempische regio moesten gebruiken om de Duitsers te vertragen. Tot meer dan lokale schermutselingen kwam het niet, hoewel de verdragende zware Belgische artillerie hier en daar knap lastig was voor de Duitse verkenningseenheden. Helaas verzuimde de Belgische genie een aantal kleinere overgangen op te blazen, zoals al duidelijk werd toen de bewegingen van 30.ID en het haar toebedeelde AA.1 werd beschreven, die van een niet vernielde brug handig gebruik maakten om achter de Nederlandse defensie bij Weert te geraken.

56.ID drong door tot de sector waar de voorverdediging van 1.DLM lag, ten zuidoosten van Tilburg. Daar was ook een deel van de SS-VT actief alsmede een colonne van 9.PD, die beide in opmars waren naar Tilburg. Lokaal werden de gehele 12e mei gevechten gevoerd tussen Duitse en Franse eenheden in de sector ten zuidoosten van Tilburg, waarbij de Franse troepen zich geleidelijk terugtrokken tot onder de grens met Belgi . De Duitsers drongen na, zodat ??s nachts en de volgende ochtend gevechtscontact bleef met de Fransen van 1.DLM in de omgeving noordoost van Turnhout. Het was 30.ID dat op 12 mei verder westwaarts trok langs de Nederlands-Belgische grens, met naast haar op de rechterflank 56.ID dat op 12 mei onder Tilburg optrok. 30.ID verbreedde naar links en bereikte de omgeving Lommel, zuid van het Albertkanaal. Links van 30.ID trad 19.ID op dat al op 11 mei prominent het Belgische grondgebied betrad en met haar verkenners het Albertkanaal bereikt had. Daarnaast opereren 14.ID en 31.ID van 11.AK. De Fransen voerden de verdediging van het kanaal van Dessel naar Kwaadmechelen [kanaal dat tussen Tilburg en Eindhoven noordwaarts loopt tot aan Dessel], omdat dit een voorverdediging vormde voor 1.DLM. De Duitsers liepen zich daarop vast, omdat sterke troepen niet voorhanden waren om door te drukken. Hetzelfde lot trof een formatie van 19.ID, die bij Kwaadmechelen over het Albertkanaal ging. Deze trok zich terug onder druk van Belgisch artillerievuur en wegens het feit dat troepen voor de uitbouw van een zuidelijk bruggenhoofd ontbraken. 30.ID verscheen pas later ten tonele, toen de Fransen al hun voorverdediging teruggenomen hadden naar het dichter op Turnhout gelegen kanaal Bocholt - Herentals. Zuid van het Albertkanaal lagen inmiddels de beide divisies van 11.AK, 14.ID en 31.ID. De laatste was tot Hasselt gekomen. De infanteriedivisies van 4.AK, 7.ID, 18.ID en 35.ID zouden achter de beide tankdivisies van 16.AK (mot.) via de bruggen te Veldwezelt en Vroenhoven volgen. Intussen waren 216.ID, 223.ID en 20.(mot.)ID eveneens geactiveerd en richting Maastricht gedirigeerd om respectievelijk aan 4.AK, 27.AK en 16.AK te worden toegewezen.

Belgische kanalen

Het grote manco voor de Duitsers in de Kempische regio was dat alle gesprongen bruggen in het waterrijke Kempen gebied de noodzaak voor de veelal ver achterliggende Duitse genie extra deden voelen. Oversteken van het Albertkanaal werden dan ook slechts met motoren, enkele lichte wapens en militairen uitgevoerd. Voertuigen, anders dan fietsen of motoren, konden bij gebrek aan noodbruggen en vaartuigen niet worden overgebracht, wat het momentum uit de Duitse opmars haalde. Desondanks werd alle legerkorpscommandanten gemaand haast te maken. Omdat onduidelijk was of de Duitse list om zoveel mogelijk Entente troepen Belgi in te lokken wel zou slagen, wilde men het zekere voor het onzekere nemen en in ieder geval het operationeel zeer onaantrekkelijke Kempen gebied zo vroegtijdig mogelijk bezetten, zodat niet later hard om de sector gevochten zou moeten worden met bloedige oversteken van verdedigde kanalen als gevolg. Pioniermaterieel werd daarom overal tussen de Maas en het Albertkanaal met voorrang naar voren gehaald, wat er mede toe leidde dat in de avond van 12 mei ten oosten van Lommel (Neerpelt) een middelzware pontonbrug over het Kempisch kanaal geslagen was. Daarmee konden voertuigen tot maximaal 10 ton worden overgezet. De AA.1 slaagde erin om het eerder al door 19.ID verkende Leopoldsburg te bereiken. Daarmee was een tweede divisie zo ver westelijk op steenworp afstand van het Albertkanaal (zuid van Leopoldsburg) gekomen evenals ten oosten van het kanaal van Dessel naar Kwaadmechelen, dat op het Albertkanaal uitwaterde. De AA.1 zette door en verkende het west van het kanaal van Dessel naar Kwaadmechelen gelegen Gheel en Mol. Daar vormde men een egelstelling voor de nacht.

Onderwijl was in het Franse kamp ingezien dat de vooruitgeschoven verdediging rond Tilburg en Turnhout niet kon worden volgehouden. De Duitse progressie ten noorden daarvan was al zodanig, dat er aansluiting was gemaakt tussen eenheden van 26.AK en de parachutisten bij Moerdijk. Zodoende was de linkervleugel van het Franse 7e Leger ernstig bedreigd. De Duitse penetratie richting Hannuit ?? die hieronder uitvoerig zal worden besproken ?? was zodanig dat het 7e Leger ingesloten zou kunnen raken, te meer daar een onbekend aantal Duitse infanteriedivisies zich ook in het noorden richting Antwerpen bewoog en voor de vesting Antwerpen geen belangrijke verdediging meer lag. Daarom werd 1.DLM bevolen zich geleidelijk terug te trekken op Turnhout en haar voorverdediging aan te trekken. Zodoende trokken de eenheden van 6.RC zich in de nacht van 12 op 13 mei 1940 terug van Tilburg en Goirle.

Er wordt in menig geschiedenisboek gemeld dat de Duitse opmars in het noorden van Belgi bewust vertraagd verliep. Voor die redenatie lijkt men recht te zoeken in het Duitse misleidingsplan. Het zijn echter valselijke bespiegelingen geweest, die de lezers werden wijsgemaakt en kennelijk tot standkwamen zonder studie te maken van de Duitse krijgsrapporten. Aan Duitse kant was geen sprake van temporiseren ?? in tegendeel. De legerkorpsgeneraals ?? op hun beurt door het 6e Leger opgestuwd ?? lieten hun divisiecommandanten geen seconde met rust. Men werd algeheel tot spoed gemaand. Dat was ten eerste omdat de Duitsers pas op 13 mei werkelijk het idee kregen dat de list om de Entente diep in Belgi te lokken, en tegelijkertijd van de Ardennen weg te lokken, leek te slagen. Zou de list zijn mislukt, dan was het zaak een maximum aan troepen in Noord en Midden Belgi te hebben samengebracht n de logistiek en operationeel onaantrekkelijke Kempenzone stevig in handen te hebben. De zes naast elkaar opererende Duitse infanteriedivisies in die sector werden dan ook vooruit gedreven door de hogere commandanten, maar praktisch gesproken sterk beperkt in hun respectievelijke opmarsen door het grote gebrek aan pioniersmaterieel in de voorste echelons. De Nederlandse en Belgische verdedigingen mochten dan weinig hebben kunnen doen in actief afwerende zin, maar de massale vernieling van bruggen en scheepsruimte liet de Duitsers achter met een ongelofelijk zware taak om allerlei beken, rivieren en kanalen weer van overgangsmiddelen en bruggen te voorzien. En daar schortte het aan. Daarnaast, en dat zou ook blijken bij de al op 12 mei begonnen tankslag bij Hannuit, voor het hart van de hoofverdediging in Belgi , waren zelfs de zo door de legerleiding gekoesterde tankdivisies op pad gestuurd zonder adequate ondersteuning van infanterie en artillerie alsmede brandstof en munitievoorraden. De enige werkelijke reden voor de relatief trage Duitse ontwikkeling op 11 en 12 mei in het noordoosten was dan ook geen operationele opzet, maar een operationele werkelijkheid, ontstaan vanuit een complete chaos in de Duitse logistiek.

Thans zal worden gekeken naar de ontwikkeling in het centrale deel van Belgi , waar ten noorden van de grote Maasbocht richting Namen, een ware tankslag zou gaan woeden, die tussen de plaatsen Hannuit en Gembloers tijdens een driedaagse slag een kleine 1.000 tanks en gewapende pantserwagens in het strijdperk zou brengen. Een slag ook, die het grote verschil in operationele en tactische uitgangspunten tussen twee belligerenten overduidelijk zou maken.

De tankslag bij Hannuit (12-13 mei)

Hieronder wordt de tankslag bij Hannuit integraal verslagen. Het zou buitengewoon verwarrend worden de slag, die zich op 12e en 13e zou afspelen, over twee (dag)beschouwingen te verspreiden. Hieronder wordt de gehele slag gecomprimeerd beschouwd, waarbij de hoofdelementen in de besprekingen van de gevechtsdag op 13 mei nog zullen worden herhaald, maar niet meer in het detail zoals hieronder. De slag bij Gembloers, die als vervolg van de strijd om Gembloers op 14 mei plaatsvond, wordt besproken als de 5e oorlogsdag aan bod komt.

Inleiding

De hoofdverdediging van de verbonden landen, die hierna gemakshalve wederom ??Entente ?? genoemd wordt, werd algemeen aangeduid als de ??Dyle-stelling ?? en die kende n sector waar een ??natuurlijke bondgenoot ?? in de vorm van een rivier of kanaal ontbrak en dat was het zogenaamde Gat van Gembloers [Gembloux, in het Frans]. Voor een juist begrip wordt deze hoofdweerstand nog eens belicht.

De Belgische defensie kende de zogenaamde KW-stelling [Koningshooikt ?? Waver], wat in feite een 40 km lange stelling was vanaf de zuidoostzijde van de vesting Antwerpen (omgeving Lier) tot aan de stad Waver, ten zuidoosten van Brussel. Het werd vanaf Waver met 20 km verlengd tot aan de stad Namen. Deze defensie, die pas vanaf september 1939 werd voorbereid, werd grotendeels achter de rivier de Dijle [Dyle, in het Frans] aangelegd en relatief licht versterkt met 235 verbunkerde schuilplaatsen en wapenposities, terwijl de sector tussen Waver en Namen, waar natuurlijke barri res ontbraken, een grote antitankversperring kreeg. Het Belgische veldleger bezette de gehele noordelijke sector, tussen de vesting Antwerpen en Leuven. Tussen Leuven en Waver zou het BEF inschuiven, waarbij beide grote steden ook door de Britten zouden worden verdedigd. De Fransen namen met hun sterke 1e Leger de sector Waver-Namen voor hun rekening, daarbij ondersteund door het moderne en slagkrachtige 1e Cavaleriekorps van G n ral Ren Prioux. Namen zelf, een vesting van het Belgische leger, was weer voor rekening van de Belgen. Vanaf Namen volgde de defensie, bezet door Franse troepen van het 9e Leger, de rivier de Maas tot aan de sector van het Franse 2e Leger, dat onder meer Sedan als verdedigingspunt kende. Deze linie van Antwerpen tot aan de Maas bij Namen, toonde een diagonaal op de kaart, waarbij met uitzondering van de sector tussen Waver en Namen, ook sprake was van een geostrategische ondersteuning door natuurlijke hindernissen.

De Fransen

Het Franse 1e Leger [G n ral Blanchard] was met afstand het sterkste leger dat de Fransen in mei 1940 te velde brachten. Het beschikte naast de beide DLM ??s, over drie actieve (hoogste gradatie) gemotoriseerde infanterie divisies (1.DIM, 12.DIM en 15.DIM), vier reguliere infanteriedivisies (waarvan drie uitstekende actieve koloniale divisies en n A-type divisie), een tankdivisie (1.DCR: 68 zware Char B1 Bis en 90 Hotchkiss H-39) en twee lichte tankbrigades (515 en 519.GBC: elk met 45 Hotchkiss H-35 en 45 Renault R-35), alsmede nog een aantal kleinere eenheden en n vestingdivisie [101.DIF], die in Frankrijk achterbleef voor de grensbeveiliging. Ter illustratie van de troepensterkte van dit 1e Leger mag gelden dat haar sterkte qua manschappen ongeveer gelijk was aan het gehele Nederlandse veldleger anno mei 1940. Het aantal bewapende pantserwagens en lichte tanks (2,5 cm kanon of mitrailleur) bedroeg enige honderden, het aantal lichte en middelzware tanks (3,7 cm en 4,7 cm kanon) bedroeg circa 750 stuks en het totaal aan zware slagtanks was 68 stuks. Daarmee diende men een frontbreedte van 30 km breed te verdedigen, tussen de plaatsen Waver en Namen.

Hotchkiss H-35 model 39

De kwetsbaarheid van het plateau rond de stad Gembloers, waar de Belgische versperringen nog niet helemaal gereed waren, was door de Entente onderkend. Daarom was het Franse 1e Leger voorzien van een sterke voorhoede, die door de beide DLM ??s van het Cavaleriekorps van G n ral Prioux werd vormgegeven. Deze voorverdediging diende een Duitse offensief tegen de hoofdverdediging achter Gembloers tot tenminste de avond van 5e oorlogsdag [i.c. dus 14 mei 1940] te kunnen voorkomen. Daarna diende de voorverdediging terug te trekken op de hoofdstelling. Het was beslist niet de bedoeling de beide kostbare DLM ??s ?? de Fransen hadden nog slechts drie van deze eenheden operationeel ?? op te offeren, hoewel werd ingezien dat de verliezen aanzienlijk zouden kunnen oplopen. Het zij overigens opgemerkt dat de DLM ??s in feite werden misbruikt voor deze voorverdedigingsrol, zoals dit ook al voor 1.DLM gold in de sector Turnhout ?? Antwerpen. Ze werden als zodanig ??misbruikt ?? wegens hun snelle verplaatsbaarheid en grote vuurkracht. De DLM ??s waren door de Fransen echter opgebouwd om vijandelijke penetraties van de eigen linies snel in de flanken te kunnen aanvallen en zodoende die vijandelijke penetraties te neutraliseren. Men zou kunnen zeggen dat de DLM ??s de eerste werkelijke Franse stappen waren, die hen naar de moderne tijd brachten en een alternatief boden voor het eenvoudigweg terugtrekken van een gehele linie wegens een vijandelijke penetratie, zoals dit vanuit de Franse doctrine van een ??front continu ?? dogmatisch was opgelegd.

De beide gemechaniseerde divisies van Prioux konden gezamenlijk zo ??n 425 cavalerie tanks in het veld brengen, waaronder ruim 180 Somua S-35 ??s, wat uitstekende slagtanks waren, die qua pantser en boordkanon de meerdere waren van de Duitse tegenstrevers. Daarnaast beschikte men nog over een contingent uitstekende pantserwagens, zoals de Panhard P-178 met de Hotchkiss 2,5 cm AT vuurmond, die op korte afstand iedere Duitse tank konden doorboren. De divisies van Prioux waren op 10 mei met grote spoed richting noorden getrokken en al op 11 mei in het gebied gearriveerd met hun voorste eenheden. Door die eenheden zou tussen Tienen (Tirlemont, in het Frans) en Huy een voorverdediging worden gevormd. Drie smalle riviertjes, de Kleine en Grote Gete (sector 3.DLM) en de M haigne (sector 2.DLM), konden enige assistentie bieden bij de defensie en werden dan ook door de Franse eenheden zodoende gebruikt. Alleen de as Hannuit - Gembloers kende geen waterwegen die haar doorkruisten, zodat juist daar de Duitse tankaanval was te verwachten. Tussen Hannuit en Gembloers lag ter hoogte van het dorp Perwijs (Perwez, in het Frans) de Belgische tankversperring, een zogenaamde ??barrage de Cointet ??. Dit waren stalen, met beton en sloten te verankeren, tankversperringen, naar een idee van de Franse genieofficier Cointet. De bedoeling was geweest dat die barri re - bestaande uit 4.000 Cointet elementen en ca. 2.000 driehoekige stalen profielen (terta ders) - twee of drie rijen breed en met een uitgestrekt mijnenveld zou worden uitgevoerd. De versperringen waren echter op 10 mei 1940 niet gereed en bovendien hadden de Belgen in het opstellingsgebied van de voorverdediging vrijwel geen spade in de grond gezet voor veldversterkingen. Hoewel dit aan Franse kant, vooral naoorlogs, de wenkbrauwen uiteraard deed fronzen, was daarvoor eigenlijk nauwelijks aanleiding. De DLM ??s waren geen eenheden die statische gevechten moesten voeren en zij waren daarvoor ook niet uitgerust. Hoewel de Fransen hadden kunnen aanvoeren dat loopgraven voor de infanterie van pas waren gekomen, is het tegelijkertijd een gegeven dat de te verwachten terugtocht uit de voorverdediging dan juist de Duitsers met loopgraven zou faciliteren als het tot een vastgelopen Duits offensief op de Dyle-stelling zou komen. En dat laatste was immers het doel, van de Fransen tenminste.

Somua S-35

3.DLM had een substantieel deel van haar meest krachtige eenheden in een tot aan Hannuit lopende positie vooruit geschoven, terwijl 2.DLM voornamelijk haar licht gepantserde eenheden met infanterie als voorverdediging inschakelde, geheel achter de lus die de rivier M haigne vanaf de Maas vormde. Deze voorposities werden al in de avond van 11 mei ingenomen, wat een uitmuntende Franse prestatie was. Buitengewoon gevaarlijk was het dat G n ral Prioux, toch gezien als een voornaam strateeg, de ontplooiing van zijn beide divisies bijzonder sterk oprekte, zowel in breedte als diepte. 2.DLM had een frontbreedte van 18 km, 3.DLM van 17 km. Die tactiek verhield zich slecht met de Franse doctrine ten aanzien van de operationele aanwending van een gemechaniseerde divisie, waarbij juist de snelle mechanische DLM als tactische interventie eenheid bedoeld was om het geconcentreerde gevecht ?? liefst in de flank van de tegenstander ?? te kunnen voeren. Prioux meende echter dat hij niet anders kon en kreeg van zijn superieur, G n ral Bilotte [commandant van de 1e Legergroep], goedkeuring voor zijn ontplooiingsplan. Het was nu eenmaal geen gewoonte onder Franse opperofficieren om in concentraties te denken en op die wijze sectoren te bewaken. Anderzijds moet men ter verdediging van Prioux aanvoeren dat de gebrekkige communicatiemiddelen binnen zijn tactische eenheden een verdediging vanuit concentraties ook zeer bezwaarlijk maakten.

Het noordelijke deel van het Gat (tussen Tienen en Hannuit) was bezet door troepen van 12.RC, 11.RDP (met H-35 i.p.v. pantserwagens), 1.RC en 2.RC (allen 3.DLM) ?? waaronder vrijwel alle S-35 tanks die de divisie bezat ?? terwijl het zuidelijke deel (tussen Hannuit en de Maas bij Huy) werd bezet door delen van 1.RDP, 13.RD en 25.RD (allen 2.DLM), waarbij men slechts de beschikking had gekregen over lichte tanks en vooral gemotoriseerde infanterie terwijl men de meeste tanks dieper opgesteld had. Het probleem dat de zes bataljons infanterie van het Cavaleriekorps hadden, en wat typerend was voor alle Franse eenheden, was het grote gebrek aan antitankwapens. Per gemechaniseerde divisie waren er slechts twaalf 2,5 cm Hotchkiss antitank kanonnen en acht 4,7 cm SA 37 antitank vuurmonden. Dat was bijzonder karig als men bedenkt dat deze gemechaniseerde divisies in de regel zouden moeten optrekken tegen gepantserde eenheden, maar anderzijds, vanuit de Franse gedachte dat infanterietanks zouden bijstaan, weer verklaarbaar. Bij 2.DLM had men echter in de voorposten slechts lichte Franse tanks voorhanden, die het gemis aan voldoende antitankgeschut dus niet konden compenseren, omdat de zwakke bewapening van die tanks onvoldoende pantserdoorborende capaciteit bood. En bijkomend bezwaar was dat de infanterie door beide divisiecommandanten sterk was gedeconcentreerd. Vrijwel ieder dorp had wel een infanteriebezetting. Dat leidde er toe dat ook antitankwapens gedeconcentreerd werden, waardoor hun effectiviteit ?? zeker indachtig de opzet van de Duitsers met minstens een eskadron tanks tegelijk te opereren ?? in relatieve zin nog verder afnam.

Een nog groter gemis was de beschikbaarheid van luchtafweer. Dat ontbrak vrijwel geheel, wat een manco was dat het gehele Franse leger sterk parten speelde. Net als de Nederlandse veldleger eenheden, waren de Fransen nauwelijks voorzien van luchtafweer en wat voorhanden was, was karig en licht van kaliber. In totaal hadden de beide DLM ??s slechts twaalf stukken 2,5 cm Hotchkiss licht luchtafweergeschut. Een verwaarloosbaar geheel als men bedenkt dat een sector van wel 35 km breed en 5 km diep werd ingenomen door beide DLM ??s terwijl de effectieve waarde van een 2,5 cm batterij slechts een sector met een straal van 1 km bedroeg. Het betekende in simpele vergelijkende bewoordingen dat van de 175 km2 opstellingsgebied (!) van de beide divisies er slechts 12 km2 enigszins beveiligd konden worden tegen luchtaanvallen als men alle stukken een eigen sector gaf. Dat was dus gelijk aan 7% dekking. Aangezien de stukken normaliter per twee of drie werden geconcentreerd was de dekking dus minder dan 3% - en daarmee verwaarloosbaar. Dat kon slechts door een actieve eigen luchtmacht worden gedekt, maar de l ??Armee de l ??Air had een zeer bescheiden contingent jagers beschikbaar, waarvan bovendien het leeuwendeel voor escortevluchten werd gebruikt. Jagerdekking zoals de Luftwaffe bood, was totaal niet aan de orde. Deze werkelijkheid betekende voor Prioux dat zijn eenheden buitengewoon kwetsbaar waren voor luchtaanvallen.

De Duitsers

Voor de Duitse strategie was het Gat van Gembloers een essentieel doelgebied. Het was het centrum van de Duitse list. De filosofie achter de misleiding van de Entente was dat de schijn van een moderne versie van het plan Von Schlieffen werd uitgerold terwijl in feite een zwaartepunt via het zuiden zo worden ontwikkeld en dat gebood dat in een zeer vroeg stadium van de veldtocht een sterke Duitse aanval zou worden ontwikkeld tegen de sector rond Gembloers. Daarmee zou (na het schijnbare zwaartepunt van de Duitse invasie in Nederland en Belgi op de eerste dag) een tweede fase van misleiding worden ingezet, namelijk dat inderdaad door de Duitsers zou worden gemikt op een doorbraak in het hart van de Belgische defensie. De opmerkelijke Britse historicus Liddell-Hart zou deze Duitse opzet typeren als de ??rode lap ??, ofwel de ??Matador ??s cloth ??. Met andere woorden, het ??lokkertje ?? dat de Entente volledig moest overtuigen dat de Duitse hoofdaanval zich door centraal Belgi zou ontwikkelen, wat hen zou verleiden tot grote tegenconcentraties (ergo, de door de lap aangetrokken ??stier ??) in datzelfde Belgi . De prominente aanwezigheid van de Luftwaffe en de schijnbare agressie op het noordelijke front waren de andere ingredi nten, die de Entente moesten misleiden.

De Duitsers zouden als eerste met 4.PD te velde verschijnen, in de avond van 12 mei gevolgd door 3.PD. Beide vormden samen het Panzerkorps H pner, ofwel 16.AK. De 3e en 4e Panzerdivision bestonden weliswaar allebei uit twee tankregimenten, met ieder twee Panzerabteilungen, maar ze waren nog niet ruimschoots voorzien van de middelzware Pz.III en Pz.IV. Volgens de doorgaans zeer betrouwbare statistieken van onderzoeker en auteur Thomas Jentz [610], had 3.PD de beschikking over 117 Pz.I (MG), 129 Pz.II (2 cm KwK), 42 Pz.III (3,7 cm KwK), 26 Pz.IV (7,5 cm kort KwK) en 27 Befehlswagen (tanks zonder kanon op Pz.I of Pz.III chassis). Dat waren dus totaal 314 bewapende tanks (naast 27 commandotanks). 4.PD was voorzien van 135 Pz.I, 105 Pz.II, 40 Pz.III, 24 Pz.IV en 10 Befehlswagen. Dat komt op een totaal van 304 bewapende tanks (naast 10 commandotanks). Een geheel van 618 tanks en 37 commandotanks (Frieser komt tot 623 tanks (1)), waarvan echter slechts 82 Pz.III en 50 Pz.IV. Veel van de Duitse tanks waren nog niet voorzien van de nieuwste pantserpakketten, die de kwetsbare frontale pantsers zodanig verdikten dat zij beduidend betere weerbaarheid zouden bieden. Tegen de Franse S-35 waren in feite alleen de twee middelzware tanktypes opgewassen en dan nog op betrekkelijk korte afstand (Pz.III < 400 m), liefst in de flank opererend. De balans tussen de Duitse en Franse middelzware tanks was dus in het nadeel van de Duitsers, waar nog bijkomt dat de overige Franse cavalerietanks (Hotchkiss H-35 en H-39) met hun (meestal) korte 3,7 cm kanon beter bewapend waren dan de Duitse Pz.I en Pz.II. Het is echter een gegeven dat de weinig potente korte 3,7 cm SA 18 kanonnen van de Hotchkiss tanks zelfs moeite hadden met de dunne 15 mm pantsering van de Pz.I en II. Op korte afstand waren de Duitse lichte tanks echter in het nadeel, hoewel de 2 cm KwK de pantsering van de gietstalen H-35 op korte afstand ook kon doorboren. De Duitsers hadden echter n groot voordeel, en dat was dat de bevelvoering veel beter gefaciliteerd werd. Alle Duitse tanks beschikten over een boordradio, terwijl bij de Fransen alleen de bevelvoerders onderling verbinding konden maken. Daar de Franse tanks bovendien niet waren voorzien van een torenluik (wel een toegangsluik achterop de koepel) en slechte kijkglazen hadden, waren Franse tankbemanningen in gevecht constant onder pantser en daardoor half blind. Dit nam evident de noodzakelijke ??battlefield awareness ?? van de Fransen goeddeels weg. Beide voornoemde componenten maakte tactisch en operationeel een zo groot verschil dat veel van de kwaliteitsnadelen van de Duitsers zodoende werden geremedieerd. De balans sloeg om andere redenen ?? zoals met name de tanktactiek en de luchtsteun ?? echter volledig door in Duits voordeel. De dekking n steun die VIII.Fliegerkorps kon bieden aan de kwetsbare colonnes van H pner, die zich immers in de glooiende vlaktes in het Gat van Gembloers regelmatig bloot moesten geven, was prominent aanwezig en zou dat tot de middag van 13 mei blijven. Met name de Ju-87's - de in die dagen beruchte duikbommenwerper - zou menig Frans doel tot prooi kiezen.

(1) Het boek ??Blitzkrieg Legende ?? van Karl-Heinz Frieser [503] is een stuk vakwerk als het gaat om de ontleding van de Duitse bedoelingen en handelingen tijdens de Westfeldzug, waarbij overigens de veldtocht in Nederland niet wordt besproken. Het boek is echter niet gespeend van overcompensatie en vertoont, vooral in de zin van materi le vergelijkingen, talloze onzuiverheden en zelfs hier en daar een tendentieuze neiging de Duitse materi le waarde te devalueren en die van de Entente juist te promoveren. Dat is zonder meer van devaluerende waarde op het boek, maar als men Frieser ??s analyse van de materi le zaken terzijde legt, dan resteert een product dat kwalitatief zijn gelijke niet kent als het de Westfeldzug beschouwing betreft. Het blijft overigens opvallend hoe vaak historici juist op het vlak van materi le militaire kennis - bewust of onbewust - de mist in gaan en daarmee onjuiste analyses van slagen of overige krijgshistorische gebeurtenissen produceren.

De eerste fase ?? 12 mei

Op 11 mei was er reeds een korte voorloper van de komende slag te zien geweest. Bij het dorp Grandville lag het gehucht Oerle (Oreye, in het Frans), ten noordoosten van Borgworm, waar een vooruitgeschoven Franse verkenningseenheid (van 12.RC) met een gelijksoortige Duitse tegenstander (5./PzRgt.35) in een ontmoetingsgevecht geraakte. Nadat beide partijen enige verliezen leden, trokken de Fransen terug en de Duitsers op. De voorhoede van 4.PD kwam die avond tot aan Borgworm (Waremme, in het Frans), 10 km van Hannuit, waar de Franse voorverdediging begon.

Op 12 mei zette de Duitse voorhoede van 4.PD door. De oorspronkelijke bedoeling was geweest dat zij rechts door 3.PD zou worden aangeleund, maar de laatstgenoemde divisie had meer dan een dag achterstand opgelopen door de logistieke vertragingen rond Maastricht. Op links zouden twee infanteriedivisies van 27.AK de flank van 4.PD moeten vrijvechten, maar ook dat was nog niet gebeurd. De open flanken weerhielden de door zijn superieuren achter de broek gezeten korpscommandant van het inmiddels gevormde tankkorps 16.AK [General E. H pner] ?? dat op 11 mei te velde werd samengesteld uit 3.PD, 4.PD en enige artillerie eenheden ?? er niet van om de 4e Panzerdivision door te laten stoten richting Hannuit. Die stoutmoedigheid werd niet bestraft, omdat aanzienlijke delen van het terugtrekkende Belgische leger, mede onder druk van de Luftwaffe, volkomen ongeregeld terugtrokken en veelal hun uitrusting in de oorspronkelijke stelling of onderweg achterlieten en zodoende geen serieuze bedreiging meer vormden. Naast de vrijwel uitgeschakelde 7e Divisie, betrof dit met name de 4e Divisie, waarvan tweederde grotendeels zonder uitrusting en bewapening in de hoofdstelling zou terugkeren. Het zuidelijk van Luik terugtrekkende 3e Legerkorps, bestaande uit de 2e en 3e Divisie, raakte het gros van haar treinen en zware materieel kwijt. Zij werden daarbij een handje geholpen door een aantal felle Duitse luchtaanvallen op de prominent waar te nemen Belgische concentraties. Hoewel de manschappen veelal een ernstig lot bespaard bleef, verloor het 3e Legerkorps veel materieel en artillerie. Ook elders was regelmatig sprake van grote verliezen aan bewapening en materieel, door de snelle terugtocht en de soms intensieve Duitse luchtaanvallen. Het waren praktijken waar de Belgische en Franse legerleiding vooraf bang voor waren geweest en wat ook in Nederlands gevreesd werd, mocht het veldleger aldaar van de Grebbelinie naar het oostfront van Vesting Holland moeten terugtrekken. Van deze desintegrerende Belgische defensie had General H pner geen weet, hoewel de signalen hem wel bereikten dat op zijn pad de Belgen weken. Hij opereerde echter nadrukkelijk in de gedachte dat een snelle doorstoot van zijn pantsers en gemotoriseerde infanterie, de paniek onder de Belgen zou vergroten en hen slechts tot de terugtocht zou nopen en hij zodoende voor zijn flanken niet al te sterk hoefde te vrezen. En die uitgangspunten bleken te kloppen.

De slag bij Hannuit en Gembloers

Al in de ochtend van 12 mei kwam het tot een serie gevechten tussen Duitse voorhoedes en Franse eenheden in de voorverdediging. Generalmajor Stever, commandant van 4.PD, had ambivalente gevoelens over de stand van zaken. Enerzijds wilde hij conform orders voorwaarts stoten, maar anderzijds was hij zich ernstig bewust van brandstofnood en vooral de vertraagde infanterie en artillerie. Desondanks werd er besloten een aanvalsstoot te maken naar Hannuit, welke door de II.Pz.Abt. van 35.Pz.Rgt werd uitgevoerd, later ondersteund door de I.Pz.Abt.. Hannuit zelf vond men verlaten, maar doorgestoten kwamen de Duitsers met de sterke Franse voorhoede in aanraking. Een Duitse flankaanval ten zuiden van Hannuit kwam hard in aanraking met Hotchkiss tanks en AT geschut, die de Duitse aanval afwezen, waarbij vijf Duitse tanks werden uitgeschakeld. De Fransen zelf verloren echter elf H-35 ??s [2.RC], talloze infanteristen en bovendien werd de eskadronscommandant gedood en werden enige tientallen Fransen gevangen genomen. Een andere Franse eenheid wist een Duitse aanval door I.Abt. 35.Pz.Rgt. op Thines, pal west van Hannuit en noordwest van Crehen, te stuiten, waarbij het Duitse commandovoertuig werd uitgeschakeld. Frans artillerievuur, afgegeven door 7,5 cm en 10,5 cm vuurmonden van het 76e Artillerie Regiment, belemmerden de Duitse ambities sterk. Desondanks slaagden zij erin 2.RC deels in te sluiten, mede omdat diverse Franse eenheden terugtrokken richting Jandrain en Merdorp. Een aanval na zonsondergang door een peloton S-35 ??s van de naast 3.DLM gelegen 2e DLM, ontzette 2.RC, maar de verliezen waren navenant. Desondanks betekende het voor de Duitse 4e Panzerdivision evenzo dat deze haar positie in gevaar zag komen. Nog steeds was de eenheid onvoldoende in de flanken gedekt terwijl het inmiddels wel duidelijk was dat men met de Franse hoofdmacht in aanraking was gekomen. Het offensief werd daarom voor de 12e gestaakt. Het was bovendien inmiddels donker geworden, zodat de Sch tzen naar voren werden geschoven om de tanks af te lossen, die weer naar een afwachtingsgebied oost van Hannuit terugkeerden.

De verliezen waren aan Franse kant echter al aanzienlijk geweest op de eerste dag van de tankslag om Hannuit, die uiteindelijk twee dagen zou voortduren. Enkele tientallen Hotchkiss tanks waren vernietigd of zwaar beschadigd en de infanterie had zware verliezen geleden. Aan Duitse kant werd echter ook duidelijk dat de eigen tanks, met name de lichte Pz.I en Pz.II, erg kwetsbaar waren. Dat gold ook voor de Befehlswagen, waarvan de meeste van het type Pz.I waren. Diverse Duitse eskadronscommandanten waren daarom gewond geraakt of gesneuveld. Pluspunt was dat in de avond de voorste eenheden van 3.PD op de rechterflank verschenen waren. Gedurende de nacht zou die divisie verder kunnen inschuiven, waarna 4.PD de handen vrij zou krijgen om geconcentreerd vooruit te stoten. Schermutselingen die 3.PD bij het voorwaarts gaan ervoer, werden alle in Duits voordeel beslist.

Het belangrijkste voor de Duitsers was dat duidelijk werd dat de Fransen tegenover hen op volle sterkte begonnen te raken, waarmee duidelijk werd dat de opzet werkte om de Fransen te laten geloven dat de Duitse strategie was uitgelegd op een zwaartepunt in het hart van de defensie in Belgi . Bijzonder genoeg was er echter n aspect dat aan Franse kant niet congruent was met die gedachte. G n ral Georges, toch al een scepticus als het de ambities van de Dyle-Breda strategie van zijn opperbevelhebber betrof, begon zich zorgen te maken over de ontwikkelingen in de sector van zijn 2e Leger, dat aan de Maas lag vlak onder de Belgisch-Franse grens. Nadat in de ochtend van 12 mei nog diverse Entente luchtaanvallen op de Duitse sector tussen Hannuit en Maastricht waren uitgevoerd ?? die overigens met zware verliezen gepaard gingen ?? verordonneerde Georges in de middag van 12 mei dat het zwaartepunt van de tactische luchtmacht der Franse en Britse eenheden verschoven diende te worden naar de Maassector. Het feit dat Duitse eenheden zich aan de Maasoevers begonnen te melden, baarde Georges zorgen. Het betekende wel dat het 1e Cavaleriekorps van Prioux naast een ronduit zwakke luchtafweer, ook vrijwel alle luchtsteun zou moeten missen de komende dagen. En de Fransen waren niet zo besluitvaardig om de angstvallig in reserve gehouden jagerverbanden meer naar het noorden te verplaatsen om zodoende het kostbare Cavaleriekorps beter te beschermen.

De gevechten op 13 mei

General H pner was blij geweest met de aansluiting die 3.PD in de late avond van 12 mei maakte met 4.PD. De generaal ontwierp een aanvalsplan dat men kan typeren als een modelplan dat volledig voldeed aan de nieuwste inzichten binnen de Duitse cavalerie doctrine. H pner paste in feite een tactiek toe, die zich diametraal verhield met de Franse. Daar waar de Fransen deconcentreerden, hun linies gevaarlijk breed oprekten, en een groot gebrek aan dynamiek vertoonden, concentreerde de Duitse generaal zijn beide tankdivisies tot n gepantserde vuist, die geheel dynamisch het gevecht moest aangaan en aan weerszijde van Hannuit zou doorstoten richting Gembloers. Met VIII.Fliegerkorps waren afspraken gemaakt voor intensieve luchtsteun. 3.PD zou ten noorden van Hannuit, 4.PD ten zuiden ervan doorstoten. Beide in de sector van 3.DLM, want H pner wilde de kortste weg aanhouden en bovendien de westwaarts stromende M haigne (riviertje) mijden. Zodoende zou optimaal gebruik worden gemaakt van de open ruimte tussen de Gete en M haigne en kon de concentratie van pantser worden behouden. Het betekende tevens dat de kans aanzienlijk zou zijn dat 2.DLM, de Franse doctrine van gesloten fronten getrouw, eerder de aftocht dan de flankaanval zou kiezen en zodoende de beide Duitse tankdivisies slechts 3.DLM tegenover zich zouden vinden. Het enige dat H pner parten speelde was dat 3.PD pas in de loop van de ochtend van 13 mei volledig in de uitgangsstelling kon worden opgesteld, waardoor pas rond het middaguur kon worden aangevallen. Daarnaast was het een gegeven dat de infanterie (20.(mot.)ID, later ook nog 35.ID) nog niet was aangesloten en de artillerie voor een belangrijk deel nog niet was opgesteld. H pner vreesde echter dat als de Franse hoofdverdediging achter Gembloers geheel op sterkte zou zijn gekomen, zijn divisies zich dood zouden lopen. Hij wilde dus een snelle beslissing forceren.

Bij Merdorp, 5 km west van Hannuit, kwam het op de 13e tot een zwaar tankgevecht. Het Franse front ter plaatse had zich ten oosten en weerszijde van het lintdorp opgesteld. Aan Duitse kant was II.Abt. Pz.Rgt.35 weer in de aanval, dit maal met de 8e Kompanie (Pz.III en Pz.IV) in voorste lijn. De Duitsers namen een route parallel aan de weg van Hannuit naar Geldenaken, waarbij Merdorp ten zuiden van hen lag. Reeds op veel te grote afstand (ca. 1.000 m) namen de Duitsers de Franse tanks, die merendeels stationair stonden opgesteld, onder vuur. Dat sorteerde geen enkel effect. Al oprijdende langs het Franse front, bleven de Duitsers vuur uitbrengen, terwijl de Franse tanks niet bewogen, maar ook niet vuurden. De Duitse tanks stootten verder westwaarts door, waarna de Franse tanks pas uit de dekking kwamen en noordwaarts oprukten toen een Sch tzenbatallion achter de tanks van II.Abt. volgde. Daarop maakte I.Abt., dat zuidelijker optrok, direct front richting Fransen, en schakelde in no time acht Hotchkiss tanks uit. Hierop volgde nog een confrontatie. Tussen Jandrain en Jandrenouille, twee dorpen west van Merdorp gelegen op een heuvel, was Franse infanterie opgesteld waarbij enige Hotchkiss tanks ter ondersteuning. Toen de Duitse tanks zich richting deze defensie waagden, werden zij onder vuur genomen door antitankgeschut en tanks. Omdat men al veel munitie verspild had, waren de middelzware tanks vrijwel munitieloos geraakt. Zij braken de aanval af en keerden om. Lichte tanks van I.Abt. werden met infanterie naar de Franse linie gestuurd en wisten deze vanuit de flank op te rollen. Enkele Hotchkiss tanks werden uitgeschakeld, talloze wapens buitgemaakt en vrijwel een compleet Frans infanteriebataljon gaf zich over. Dat de Luftwaffe bij deze gebeurtenissen ook een grote rol speelde, vooral ook in psychische zin, zij gezegd. De Duitse vliegers konden echter vaak niet rechtstreeks in de gevechten interventi ren, omdat de partijen vaak zo dicht op elkaar zaten dat de kans op het raken van eigen mensen en middelen te groot was, wat desondanks een aantal keer aan de orde was. De Luftwaffe viel daarom vooral het Franse tweede echelon aan. Franse verliezen liepen daardoor op. De Duitse verliezen waren echter ?? voor wat betreft tanks ?? niet minder. Zij hadden daarentegen wel het voordeel dat zij ge mmobiliseerde tanks achteraf veilig konden stellen, terwijl de Fransen, waarvan veel tanks bewust door de Duitsers werden ge mmobiliseerd omdat de hoofdpantsers moeilijk te breken waren, hun tanks moesten achterlaten. Tenminste een drietal volledig operationele Franse tanks viel in Duitse handen, kennelijk in paniek door hun bemanningen verlaten.

Ten noordwesten van Hannuit was het eenzelfde laken een pak. De tanks van 3.PD rolden de Franse linies bij Wansin en Orp-Jauche snel op, hoewel ze precies dezelfde (initi le) fouten maakten als hun inmiddels meer ervaren kameraden van 4.PD. De tankcommandanten van 5. en 6.Pz.Rgt schoten al op grote afstand fanatiek op de beter gepantserde Franse tanks en verbruiken zodoende ontzaglijk veel munitie. Tankcommandanten stelden tot hun schrik vast dat ?? als ze geen Pz.IV commandeerden ?? hun boordkanon geen enkel effect sorteerde op de frontale pantsers van zowel de Hotchkiss als de Somua tanks. De eerste met zijn gietstalen frontale pantser van circa 40 mm en de tweede met zijn nog dikkere en hoogwaardiger pantser van ruim 50 mm, konden alle Duitse granaten weerstaan, die op een afstand van 400 m of meer werden afgeschoten. Alleen de 7,5 cm KwK was in staat binnen die afstand de Hotchkiss en Somua pantsers te penetreren. Het Pz.III boordkanon (3,7 KwK) toonde zich echter krachteloos en kon slechts de H-35/39 frontale pantsers doorboren binnen roepafstand. Het werd echter al snel duidelijk dat de Franse tanks statisch opereerden en in kleine formaties, zodat zij vroeg of laat hun veel kwetsbaarder flanken toonden. Daar wisten de zwak bewapende Duitse tanks gebruik van te maken. De grote blunder die de Fransen echter begingen was de deconcentratie van de Somua tanks. Ze werden vaak slechts in pelotonsformaties ingezet, waardoor zij vroeg of laat in situaties terecht kwamen waarin ze ge mmobiliseerd en uitgeschakeld konden worden. Het leidde tot veel onnodige Franse verliezen. Een ander aspect was dat de Franse infanterie zich danig snel onder de indruk van Duitse tanks toonde en veelal zo verspreid was opgesteld dat ze onvoldoende wapens hadden om de geconcentreerd opererende Duitsers te weerstaan. De aan hen toegewezen Hotchkiss tanks hadden in de meeste gevallen met hun korte 3,7 cm kanon onvoldoende verweer tegen de Duitse tanks om de infanterie voldoende vuursteun te verlenen. Zodoende werden ?? ondanks zware verliezen aan tanks ?? de Duitsers overal waar ze verschenen de uiteindelijke winnaar van het gevecht. Het lukte de naast elkaar opererende Duitse tankdivisies om in de avond van 13 mei op te rukken tot halverwege de afstand Hannuit ?? Gembloers.

Belgische tankversperringen

De effecten van de vele lokale tankgevechten op 13 mei waren dat Prioux zijn verdediging terugnam tot een lijn die achter de onvolledige tankversperring (t.h.v. Perwijs) lag. De Duitsers hadden echter zoveel munitie verschoten en zo ??n haperende aanvoer van brandstof, dat zij niet volledig van hun dagsuccessen konden profiteren. Het zo bekende ??Ausnutzen ?? kwam er dus niet aan te pas, wat vooral ook werd veroorzaakt door de onervarenheid van de bemanningen van de tanks van 3.PD, die immers in tegenstelling tot hun 4.PD kameraden, nog moesten wennen aan de sterkte en zwakte van de Franse tankpantsers, waardoor vele tanks snel door hun munitievoorraad heen waren. Anderzijds onderkenden de Duitsers de Franse terugtocht richting de nieuwe defensieve positie achter de tankhindernis bij Perwijs. De Fransen praktiseerden daarbij niet de geneugten van de vertragende terugtocht, zoals die er bij Duitse officieren als het ware ingestampt was. De S-35 ??s werden lokaal ingezet om de terugtrekkende hoofdmacht te dekken, maar daar waar die S-35 formaties werden uitgeschakeld of omzeild, wisten sommige Duitse formaties vrijwel weerloze Franse verbanden, vooral van de infanterie, uit te schakelen of zware verliezen toe te brengen. Het gebrek aan munitie en brandstof n het feit dat H pner de Franse artillerie vreesde, leidde ertoe dat de Duitsers halt hielden.

Zodoende stelden de beide DLM ??s zich weer op, thans in het gebied tussen de barri re die door Perwijs liep en Gembloers. G n ral Prioux realiseerde zich dat hij aan zijn opdracht bijna voldaan had. Hij diende de Duitsers nog n dag op te houden om de posities in de hoofdweerstand volledig te laten innemen door het 1e Leger, waarna hij zijn geslagen formaties (vooral van 3.DLM) zou kunnen terugnemen in de rug van de hoofdweerstand. Het aantal verloren tanks beliep echter al een getal van circa 100 stuks, waaronder volgens Duitse rapporten zes geheel intacte tanks welke buit waren gemaakt. En vanwege het gegeven dat de Fransen een terugtrekkend gevecht voerden, kon geen van de uitgeschakelde tanks worden gered van een totaalverlies. Aan Duitse kant daarentegen werkten de hersteleenheden rond de klok aan het oplappen van tijdelijk uitgeschakelde tanks en zou men bovendien vele uitgeschakelde tanks in de maanden nadien kunnen oplappen. De grootste Duitse uitdaging lag echter nog in het verschiet. Het verdrijven van de Franse mechanische divisies n het doorbreken van de hoofdweerstand.