Geschut en ondersteuningswapens
Artillerie
De artilleristische ondersteuning van de parachutisten en luchtlandingstroepen was in mei 1940 nog een uitdaging. Uit de aard van logistieke beperkingen was het zaak dat het gebruikte geschut licht en handelbaar was. Niet alleen ten bate van het luchtvervoer, maar bij gebreke van zware transportmiddelen en volwassen paarden, gold dit ook voor vervoer op de grond. Er was in mei 1940 [nog] geen geschikt (middel)zwaar kaliber geschut met een goed bereik dat men kon meevoeren. Pas bij de aanval op Kreta zou men over enkele speciale terugstootloze vuurmonden kunnen beschikken. Men loste dit probleem provisorisch op door licht infanteriegeschut en berggeschut in te delen bij de luchtlandingstroepen, omdat dit het enige geschut was wat of demonteerbaar was of zo licht uitgevoerd dat het kon worden luchtvervoerd en vervolgens met lichte tractie op de grond dynamisch inzetbaar bleef. Duidelijk was wel dat dit geschut licht van kaliber was (maximaal 7.5 cm) en een beperkt bereik had. Bovendien dat munitie nooit in overdaad aanwezig zou zijn.
In gebruik was het door Rheinmetall ontworpen en vervaardigde Leichtes Gebirgs Infanterie Gesch tz 18 van 75 mm (speciale uitvoering van le.IG.18). De bergstukken hadden een maximale elevatie van 73 . Bovendien kon een traverse van 11 naar beide zijden worden bereikt zonder verplaatsing. De vuurmond was echter voorzien van een zeer korte loop [88 cm, loop/kaliber verhouding 12, en in die zin houwitserverhoudingen], en had daarom een zeer lage mondingsnelheid [220 m/s] en een zeer kort bereik [3.500 meter]. In 1935 kwam een verbeterde versie bij de troepen. Deze had enigszins verbeterde prestaties. Het woog 375 kg, had een spreidaffuit en een looplengte van 97.5 cm [loop/kaliber verhouding 13] en kon een 6.5 kg brisantgranaat over een afstand van 3.800 meter afschieten. De vuurmond werd alleen ingezet voor directe vuursteun vanwege het beperkte bereik. In mei 1940 werden de l.GIG18 stukken uiteindelijk niet in Nederland ingezet. Ze waren vlak voor de invasie door Skoda stukken vervangen.
Het Gebirgs Gesch tz 36 van 75 mm was ook in gebruik, en werd vooral door de luchtlandingstroepen gebruikt. Het werd door de firma Rheinmetall ontwikkeld en geproduceerd vanaf 1939. Het was voorzien van rubberen banden, spreidaffuit en had geen schild. De vuurmond was in delen uiteen te nemen. Het stuk woog 750 kg. De houwitser had een bereik van 9.100 meter [brisantgranaat van 6 kg], een maximale elevatie van 70 , en een traverse van 20 . Bediening door 5 man en een commandant, en een vuursnelheid van 6-8 granaten.
In Tsjechi waren een aanzienlijke hoeveelheid Skoda berghouwitsers buit gemaakt anden. De Skoda 75 mm model 1939 berghouwitser, met een gewicht van 820 kg had een bereik van 10.200 meter [brisantgranaat 6.3 kg], een elevatie van 70 en een traverse mogelijkheid van 7 naar beide zijden. Daarnaast de Skoda 76.2 mm model 76-38 berghouwitser, met een gewicht van 785 kg, een bereik van 10.100 meter [brisantgranaat 6.35 kg], elevatie van 65 en traverse van 10 . Het bereik was goed, maar de granaat was licht en had daardoor beperkte uitwerking. Beide vuurmonden waren echter in mei 1940 nog niet vervoerbaar voor de Luftwaffe en de troepen op de grond. Daarom gebruikte men in mei 1940 de 7,5 cm lang 15 Skoda [Gebirgskanone 15L/13, Skoda Obice da 75/13] die een gewicht van 630 kg had [inclusief schild en met houten raden], en een maximaal bereik van 8,250 meter (met extra lading). Een dergelijk stuk kon samen met een beladen munitiewagen, een tweetal Haflinger pony's ( n voor vuurmond, n voor munitiewagen) en acht man geschutsbemanning worden vervoerd in twee Ju-52's. Vier stukken vormden een batterij. Deze werden in de eenheid van Oberleutnant Bruno Schram in Nederland daadwerkelijk ingezet. Ook de luchtlandingstroepen vormden hun artilleriebatterijen met deze oudere vuurmond. Zoals eerder gememoreerd was de munitievoorraad zeer beperkt. Bovendien gebruikte men de vuurmonden slechts voor waarneembaar vuur (zichtvuur of direct vuur).
Infanteriegeschut
De luchtlandingstroepen gebruikten het reguliere Leichtes Infanterie Geschutz 18 [met schild], met een kaliber van 75 mm. Deze bekende vuurmond - waarvan er zes waren ingedeeld in iedere 13e compagnie - kon worden ingevlogen. De gespaakte versie (houten raden) woog 405 kg. Met een gewone lading werd een maximum bereik van 3,600m gehaald.
Tenslotte hadden de luchtlandingstroepen de beschikking over enkele infanterie stukken van 15 cm [149.1 mm]. Dit waren stukken sIG 33 [Schwere Infanterie Gesch tz] uit 1933. De complete vuurmond woog 1.680 kg en had een loop van 168 cm [loop/kaliber verhouding 11]. Het schoot met stalen brisantgranaten van 38 kg, en had daarmee een bereik van 4.650 meter. Elevatie bedroeg maximaal 75 , en traversehoek was 11 naar beide zijden. Het werd door de luchtlandingstroepen gebruikt, maar is in mei 1940 niet ingezet door hen. Waarom men afzag van inzet is onduidelijk. Vermoedelijk had het echter te maken met het feit dat de stukken slechts gedemonteerd konden worden vervoerd. Feit is dat alle 13e compagnie n slechts met de lichte infanterievuurmonden werden ingevlogen.
Het infanteriegeschut van 75 mm was beperkt in waarde en zou alleen dienen als directe vuursteun voor de infanterie. Daarnaast was het zoals gezegd lastig te vervoeren omdat voor ieder stuk (met tractie) een vliegtuig moest worden ingeruimd. En transportvliegtuigen had men in feite onvoldoende. Het stuk van 150 mm moest zelfs over twee toestellen worden verdeeld.
Antitank geschut
Voor lichte infanterie ondersteuning en pantserbestrijding hadden de troepen de beschikking over de Panzer Abwehr Kanone [PAK] type 35/36. Dit wapen werd een gedurende de hele oorlog veel gebruikt infanteriewapen, hoewel de pantserbrekende kwaliteiten beperkt waren. Het wapen kon met de speciale wolfraamgranaat een vlakke pantserplaat van 70 mm [pantserplaat in een hoek van 60 : 35 mm op 200 meter] op 200 meter doorboren. Aangezien de meeste gepantserde voertuigen echter een gehoekt pantser hadden, en de afstand vaak groter was dan 200 meter, was het wapen na 1941 vooral een infanterie ondersteuning uitgerust met brisantgranaten. Aanpassingen aan het wapen later in de oorlog maakten het weer beter geschikt voor pantserbestrijding.
In Nederland zou het echter geen pantserwagens tegenkomen op het Eiland van Dordrecht. Slechts bij Moerdijk zouden enkele Franse wagens verschijnen, maar deze kwamen niet binnen bereik van de parachutisten. Bij de Fallschirmj ger was bij het 1e Regiment de 14e Kompanie [Panzer-Abwehr-Kompanie, vanaf de zomer 1940 in de gehele Wehrmacht omgedoopt tot Panzerj gerkompanie] met twaalf stukken PAK 35/36 uitgerust. Een Panzerabwehr Versuchskompanie - die als divisie eenheid naast de regimentscompagnie was ontstaan - had twaalf stukken PAK ter beschikking. Deze eenheid was bij de divisie ingedeeld als divisie AT eenheid. De PAK's werden allen in Ju-52 ingevlogen, en werden op de grond handmatig of met behulp van de 750 cc BMW zijspanmotoren vervoerd. Ook speciale caissons voor het munitietransport werden door de motoren getrokken.
Ten aanzien van mei 1940 in Nederland zijn alleen gegevens beschikbaar die bevestigen dat de PAK 35/36, de l.IG18 en de Skoda Model 15/L15 daadwerkelijk zijn ingezet.
Overizicht
Een overzicht van de geschuttypes die bij de FJR en LL in gebruik waren op 10 mei 1940:
Type | Kaliber | Elev./Trav. | Gewicht | Max bereik |
l.IG18 Rheinmetall | 75 mm | 35/11 | 405 kg | 3.600 m |
Skoda Modell 7,5 lang 15 | 75 mm | 50/7 | 613 kg | 8,250 m |
PAK 35/36 Rheinmetall AT | 37 mm | 35/39 | 435 kg | 1.000 eff. |
Overige ondersteuningswapens
Als extra wapen voor pantserbestrijding waren de luchtlandingstroepen en parachutisten uitgerust met pantsergeweren. Op 10 mei waren twee types pantsergeweren in gebruik, de types Panzerb chse 38 [7.92 mm] en Panzerb chse 39 [7.9 mm]. Type 39 werd door de firma Gustloff, Krieghof und Walther vervaardigd als verbetering van type 38. Het was 12.6 kg zwaar, en had een looplengte van 108 cm [totale lengte 160 cm]. Het schoot met 7.9 mm patronen [met een 13 mm huls] met wolfraam kern. Het kon op 100 meter 35 mm verticaal pantser doorboren. Het bereik van het wapen was 1.500 meter. Het kon ook worden gebruikt tegen versterkingen, zoals zandzakken en tegen in huizen dekkende schutters.
Karabijnschutters hadden bovendien enkele clips pantserbrekende kogels ter beschikking. Dat was 7.92 x 57 mm SmKH munitie, te verschieten met een gewone karabijn K-98. SmKH stond voor Spitzgeschoss mit Kern Hart, en was pantserbrekend op korte afstand. Het zou volgens sommige bronnen tot 18 mm pantserplaat op korte afstand kunnen hebben doorboord. Omdat het solide munitie was [met een wolfraamkern] van een zeer laag kaliber, was het splintereffect op pantserwagens of lichte tanks haast verwaarloosbaar. Een rechtstreekse 'hit' op een bemanningslid van een bestreden voertuig was evident effectief genoeg. Het was buitengewoon dure munitie, dat slechts op speciaal bevel mocht worden gebruikt.
De troepen hadden de beschikking over twee typen mortieren. De standaardmortier was de 8 cm Granatwerfer 34. Dit was een in 1934 door Rheinmetall op het Brandt-Stokes principe ontworpen mortier van 8.14 cm. Het wapen, inclusief bodemplaat, woog 57 kg. De schietbuis was 114,3 cm lang. De 3.4 kg granaat kon tot 2.100 meter ver worden verschoten, maar dat maximale bereik ging gepaard met een aanzienlijke lengtespreiding. Van deze mortieren was slechts een klein deel beschikbaar. Vermoedelijk hadden de parachutisten aan het zuidfront - FJR.1 en II./FJR.2 - in totaal maar 8 stuks beschikbaar. II./FJR.1 had de mortieren zelfs helemaal thuisgelaten.
De lichte mortier 5 cm Granatwerfer 36 was ook een ontwerp van de firma Rheinmetall. Deze had een gewicht van 12 kg. De lengte van de schietbuis was maar 35 cm. Het wapen verschoot granaten van 0,9 kg met een spreiding op 520 [575 meter maximaal] meter van 31 meter in de lengte, en 3 meter in de breedte. De granaten van deze lichte mortier bleken in de praktijk weinig effectief, vooral omdat ze slecht te richten waren en de granaat nauwelijks meer effect dan een handgranaat sorteerde. Het lichte mortier werd in de meidagen weinig ingezet, zelfs als het voorhanden was. Het was ronduit impopulair. Het was meestal in een zware wapens groep voorhanden, meestal twee per compagnie. Maar de cijfers blijken sterk te hebben gevarieerd in mei 1940.
De ingedeelde luchtafweer was uitgerust met MG.34 zware mitrailleurs en 2 cm lichte luchtafweerkanonnen van het type 2 cm Flak 38. Beide werden door Rheinmetall gefabriceerd. Het 2 cm kanon had een gewicht van 405 kg en een vuursnelheid van 220 schoten per minuut. Het had een plafond van 3.750 meter. Effectief vuur tot maximaal 2.500 meter.