De verbindingen
Algemene staat der verbindingen in Nederland
Van de Etappen- en Verkeersdienst (sectie verbindingsdienst) zijn vrij uitvoerige verslagen bewaard gebleven in de archieven. Voor een voornaam deel is uit die archieven [NIMH, code 444] geput voor dit hoofdstuk.
De vrij uitgebreide geplande (en deels in gang gezette) modernisering der verbindingen en verbindingsmiddelen was voor de Duitse inval nog maar nauwelijks tot wasdom gekomen. De bedoeling was geweest het Nederlandse Veldleger [in het bijzonder] veel meer middels radiotelegrafie en radiotelefonie te verbinden dan door gebruikmaking van harde verbindingen met (veld)kabels. Voorts waren voor tactische toepassingen veldradio's en UKG in grote getallen voorzien. Het kwam er niet van. De middelen waren nauwelijks voorhanden om in mei 1940 de te velde liggende eenheden van goede verbindingen te voorzien. Daar waar de eenheden zich verplaatsten, lieten zij in vrijwel alle gevallen hun verbindingen achter en hadden zij geen of onvoldoende materieel om verbindingen opnieuw tot stand te brengen in nieuwe stellingen of posities.
Een en ander betekende dat tactische verbindingen ronduit slecht verzorgd waren. Voor de artillerie waren er meestal nog enkele Ultra Korte Golf [UKG] zenders, waarvoor echter de batterijherladingsstations nog niet in bedrijf waren in mei 1940! Haast vanzelfsprekend was een minimum aantal batterijen gekocht, zodat een lege batterij in de meidagen meestal niet kon worden vervangen. Radio's voor tactisch gebruik door veldeenheden waren er slechts bij de Lichte Divisie [12 stuks 1 Watt]. Ze bleken naoorlogs niet tot nauwelijks gebruikt, hoewel ze voor radiotelefonie (spreken in klare taal) geschikt waren. Men was echter onwennig en wantrouwend tegenover de nieuwe techniek bij gebrek aan opleiding. Voor het overige was men - met uitzondering van 12 veldverreschrijvers (een soort telefax apparaat) bij het Veldleger - geheel afhankelijk van vaste telefoonlijnen. Dat betekende dat manoeuvrerende eenheden geen verbindingen hadden en dus middels ordonnansen of optische seinen (lampen, U-lappen of sluiters) zich met onderling of met anderen moesten verhouden. De optische seinen werden in de meidagen nog alom gebruikt. Dat waren lampen, die op een statief stonden en waarbij middels morsecode werd gecommuniceerd met de ontvangende partij. U-lappen [op de grond gedrapeerde signalen] werden gebruikt voor communicatie met de ML en wegens het verbod op gebruik van vliegende waarnemers [wegens kwestbaarheid van de FK-51] dus nauwelijks gebruikt in de meidagen. De sluiters, eenvoudige open/dicht lampen die op de loop van een geweer konden worden gezet, vonden ook nog emplooi. Het waren echter stuk voor stuk systemen die effectief tactisch communiceren nauwelijks mogelijk maakten. Bovendien bij kleinere eenheden niet voorhanden. Het laatste authentieke seinmiddel was het lichtpistool. Ook dit werd in de meidagen slechts sporadisch gebruikt. Dat was dubbel jammer, want het had de Duitse tactische communicatie ernstig verstoord (die waren in eerste en tweede echelon zeer op het lichtpatroon aangewezen) en hadden bovendien een betere samenwerking tussen infanterie en artillerie kunnen bewerkstelligen. Overigens bleek dat onder meer door Duits gebruik van seinen die gelijk waren aan die welke in het Nederlandse leger in gebruik waren, dat er nog al eens verwarring bij infanterie en artillerie ontstond wie de afzender van die signalen nu was. Om een lang verhaal kort te maken, waren tactische verbindingen in het Nederlandse leger op veldniveau vrijwel geheel afwezig.
Het grootste deel van het leger was voor verbindingen afhankelijk van telefonie. In hoofdzaak leunde men daarbij op het bestaande rijksnet, binnen de Stelling Amsterdam en Vesting Holland eveneens op twee sterk gedateerde bestaande militaire netten (met zeer beperkte kwaliteit en capaciteit) die nog stamden uit de WOI mobilisatieperiode. Oude middelen als telegrafie en zelfs postduifdiensten waren nog alom in gebruik, waarbij dat voor de postduivendienst vooral een noodmaatregel betrof die wegens gebrek aan verbindingsmiddelen tijdens de mobilisatie werd verordonneerd. Voor informatieverschaffing waren ook radiokringen opgezet, die in het gehele land (middels zogenaamde gekoppelde kringen) af te luisteren waren en zodoende voor generieke informatie, zoals luchtwachtmeldingen of legerberichten, uitstekend geschikt waren. Slechts zeer beperkte machtigingen waren afgegeven informatie in te spreken over die kringen. Ze zouden het uitmuntend doen tijdens de oorlogsdagen, maar evident niet van nut zijn in tactische zin. Niet in de laatste plaats omdat de vijand eenvoudig kon meeluisteren, maar vooral omdat het volstrekt statische middelen betrof.
Wat voor het gehele leger gold, was dat verbindingsmiddelen van de meest eenvoudige kabel tot de meest complexe radio of centrale uiterst schaars waren. De voorraden lagen ver achter op de behoefte, en zelfs met requireren van private middelen kwam men lang niet aan de beantwoording van de minimale behoefte. Indachtig die beperkte verwervingsinspanning en het gegeven dat het Nederlandse leger met zijn 240,000 landmacht militairen bijzonder klein was, betekende het dat de investering in verbindingsmiddelen zowel relatief als absoluut ver onder de maat was geweest, en bovendien veel te laattijdig nieuwe materialen waren besteld.
Een laatste punt van zorg was de opleiding. De reservisten van de verbindingsdienst bleken na de mobilisatie vrijwel nutteloos. Allen waren slechts 5 1/2 maand opgeleid geweest en in die tijd was het vrij complexe vak van 'verbindelaar' [jargon] hen niet bij te brengen geweest. Het betekende dat na de mobilisatie nog alom bijscholing plaats diende te vinden. Voorts was men slechts op n middel onderricht, hoewel het handboek voor de verbindingsdienst erop wees dat een verbindelaar tenminste twee middelen moest beheersen. Met name de zware veldkabeldienst kreeg te maken met onopgeleid personeel dat totaal geen idee had hoe een juiste kabellas moest worden gelegd, wat leidde tot niet- of slecht werkende verbindingen. Daarnaast had de verbindingsdienst het probleem dat het gros der officieren - vrijwel allen reservisten - werkzaam was bij de PTT. Zij kregen vrijwel stuk voor stuk verlof van het Rijk om hetzij parttime dienst te doen, hetzij slechts dienst te hoeven doen bij hoge gevechtsgereedheidgradaties. Zelfs voor lager personeel gold dat zij veelal verlof hadden hun PTT werk te laten prevaleren boven hun dienst. Zodoende waren er onvoldoende kaderleden 'op de werkvloer' om het dagelijkse werk te verrichten, maar vooral ook, om de vele honderden slecht opgeleide reservisten juist te onderrichten. Dat alles zou zijn effect niet missen tijdens de meidagen.
De grote radioluisterpost, die tijdens de mobilisatie in Voorburg was opgericht (na voordien op de verbindingsdienstkazerne Kromhout in Utrecht te hebben gestaan), kon gedurende de gehele meidagen episode berichten ontvangen van Franse, Belgische, Britse en Duitse zenders. De voor het zuidfront uiteindelijk belangrijke radio uitzending van Radio Bremen (nacht van 12 op 13 mei) waarin gemeld werd dat een tankdivisie de Moerdijk had bereikt, was n van de berichten die op het AHK werd verwerkt.
Verbindingen aan het zuidfront
De verbindingen vanuit de Hoekse Waard met de Commandant Vesting Holland liepen via de PTT lijnen in Rotterdam [Groep Spui] en Dordrecht [Groep Kil]. De lijnen vanuit de beide Groepshoofdkwartieren waren middels een zinker onder de Kil met het verdeelstation te Dordrecht verbonden. Vanuit Dordrecht liepen de verbindingen via de PTT lijnen van Rotterdam, waarbij tevens te Dordrecht een kabel naar Zwijndrecht liep die een directe verbinding met Engeland, Belgi en Frankrijk had. Al de verbindingen naar de lokale PTT netwerken waren gelegd via bovengrondse veldkabel. Het hoofdkwartier van de Groepen had tevens een telex verbinding. Daarnaast was vanaf 19 april 1940 een postduivendienst ingesteld tussen Commandant Groep Spui en Kil en het Commando Vesting Holland in Den Haag.
De verbindingen tussen de Groepscommandanten en de diverse veldcommandanten liepen ook vrijwel alleen via bovengrondse veldkabel. Alleen commandant Vak Wieldrecht, die zijn CP had te Amstelwijck vlakbij de oude Rijksweg, had een aftakking van de hoofd(grond)kabel van de PTT. De verbindingen liepen van de belangrijkste commandoposten tot aan de compagniescommandanten van de Groepen Kil en Spui, zowel in de Hoekse Waard als op het Eiland van Dordrecht. Aangezien veel compagnie n hun diverse secties over grote gebieden dienden te verspreiden waren koeriers [ordonnansen] veelal de enige verbindingsmiddelen binnen de compagnie n. Op verplaatsing was men geheel afhankelijk van primitieve communicatiemiddelen.
De artillerie [zoals 23RA] had gedeeltelijk de beschikking over een of meer ultra korte golf [UKG] zend- en ontvangst toestellen. Deze moderne draadloze apparaten waren bedoeld als de verbinding tussen de waarnemers en afdelingenscommandanten. Accu ??s waren er structureel tekort.
Als men alvast de gedachte omarmt dat de Duitsers op 10 mei op het Eiland van Dordrecht en Ysselmonde zouden landen, dan kan men eenvoudig nagaan dat zij direct toegang hadden tot alle verbindingen tussen de diverse hoofdkwartieren en onderdelen. Een eenvoudige tap leverde hen alle gewenste gegevens op, hoewel er geen aanleiding is te denken dat de Duitsers van die gelegenheid gebruik gemaakt hebben. Het betekende bijvoorbeeld wel dat op 10 mei 1940 om 1215 uur de landverbinding met Engeland, Belgi en Frankrijk met Den Haag (consulaten, ambassades en AHK) die liepen via Dordrecht uitvielen. Er restte toen slechts nog een verbinding vanuit Zeeland en na enige tijd een beperkt bruikbare radioverbinding van de marine radiodienst met de Old Admirality [marine- en legerhoofdkwartier] in Londen. Men wist ook vanuit die dienst later nog radioverbindingen met Brussel en Parijs te leggen, maar die werkten matig tot slecht. De landmacht zelf had geen apparatuur voor dergelijke lange afstand verbindingen. Op 13 mei werd via Radio Scheveningen een radiotelefonieverbinding met Engeland gelegd, die uitstekend functioneerde.
Het Bruggenhoofd Willemstad was verbonden met de vesting Numansdorp, aan de overkant van het Hollands Diep. En vandaar uit met de Groep Spui. De Groep Spui was verbonden met de Groep Kil.
Het Bruggenhoofd Moerdijk was via de PTT kabel langs de Moerdijkbrug verbonden via een grondkabel van de PTT die langs de oude rijksweg liep tot aan Dordrecht. Onderweg was die kabel verbonden met de Groep Wieldrecht in Amstelwijck. Die was op haar beurt - zoals hierboven reeds gezegd - middels een zinker verbonden met de Hoekse Waard, de Groep Kil.
Waalhaven was aangesloten op het Landmachtnet Luchtstrijdkrachten [de radiokring Den Haag III, waarop slechts alle grote vliegbases waren aangesloten]. Telefoonverbinding had de basis via Rotterdam. In Rotterdam was de centrale verbindingspost geregeld via de PTT centrale in de binnenstad, waarvan het gehele zuiden van Nederland afhankelijk was, met uitzondering van de kop van Walcheren (Zeeland). Toen op 12 mei [0100 uur] door toegeslagen paniek de centrale in Rotterdam niet alleen werd ontruimd maar eveneens werd vernield, was ineens het gehele zuiden van Nederland verstoken van telefoon en telegraafverbindingen. Gedurende dezelfde nacht en vroege ochtend werd de centrale deels hersteld.