De taken van de ML gedurende de mobilisatieperiode
Vanaf 3 september 1939 had Nederland als neutraal land de plicht haar luchtruim te verdedigen tegen alle toestellen van de belligerenten die van dat luchtruim wederrechterlijk gebruik maakten.
Voor de in volle opbouw zijnde kleine Militaire Luchtvaartafdeling was deze taak een enorme last erbij. Het aantal beschikbare jagers was klein. Daarbij kwam een ander zeer belangrijk aspect. Nederland was een klein land, en dus was een onderschepping van een toestel op grotere hoogte een flinke uitdaging, omdat zo’n toestel in volle vlucht vliegend binnen korte tijd ons luchtruim zou verlaten via een van de vier windstreken. Het was dus noodzakelijk dat zowel een snelle melding van de luchtruimpenetratie doorkwam als dat stand-by staande jachttoestellen snel tot de gewenste hoogte konden komen.
Twee uitdagingen waren dus aan de orde. Het eerste was de snelle melding. Hoewel Nederland sinds de mobilisatie een dicht netwerk van luchtwachtdienstposten had, werd menig illegaal in ons luchtruim vliegend toestel pas laat opgemerkt. Daarbij speelde uiteraard het weer een rol, want met wolken of vochtige omstandigheden was waarneming van toestellen op grote hoogte een uitdaging. Dan moest men volstaan met globale akoestische waarneming. Daarbij kwam dat identificatie van toestellen op grote hoogte evident een grote extra uitdaging opleverde. Uiteindelijk bleek dan ook dat meldingen vaak laattijdig of helemaal niet kwamen.
Het tweede was een veel praktischer probleem. De stijgsnelheid van onze jachttoestellen, alsmede hun praktische plafond, waren in feite onvoldoende om hoogvliegende vliegtuigen te onderscheppen. De Fokker D-XXI was bij uitstek het meest geschikt voor onderschepping omdat het in de lagere luchtlagen een excellente stijgsnelheid had, maar boven de 5,000 meter werd door de ijlere lucht de effectiviteit van de motor snel minder. Spoedig bleek in de praktijk dat de Fokker D-XXI en Fokker G-1 voor onderscheppingen op grote hoogte ongeschikt waren. Geen enkele hoogvliegende indringer werd dan ook succesvol onderschept. In tegendeel, enkele vliegtuigen van de ML kregen te maken met pech door de extreme prestaties die van de toestellen werden gevraagd. De schreeuw om snelle interceptiejagers werd spoedig gehoord in Den Haag.
Die vraag van de ML werd onverwacht beantwoord toen in januari 1940 door de VS 35 Curtiss CW-21B onderscheppingsjagers werden aangeboden: kant en klaar. Dit toestel had een waarlijk excellente stijgsnelheid. Het kon in 5 minuten naar 6,000 m stijgen. De D-XXI deed daar ruim 7 minuten over [op zich in vergelijking tot de moderne Franse en Britse jagers, een prima prestatie!], en de tweemotorige G-1 Mercury 10 minuten. Bovendien was de topsnelheid 100 km/u hoger dan de D-XXI. De politiek draalde echter, en had volop noten op de zang. Pas op 17 april 1940 kwam de bestelling door en werden 30 toestellen besteld. Veel te laat om een rol te spelen tijdens de neutraliteitsperiode en in mei 1940. De toestellen zouden tenslotte in Nederlands-Indië alsnog een nuttige rol spelen.
Om de neutraliteit te handhaven werden diverse ‘standing patrols’ ingevoerd. Deze ‘standing patrols’ werden door vrijwel alle vliegtuigtypes uitgevoerd, inclusief de toestellen van de marine. Ook langs de kustlijn werd regelmatig gepatrouilleerd. Daarnaast werden ‘stand by’ teams gereed gezet op diverse vliegvelden. Meestal werden twee of drie jagers met warm gedraaide motor gereed gehouden voor snelle reactie op een melding. In enkele minuten kon men als zodanig het luchtruim kiezen. Slechts een enkele keer wist men tijdig een toestel van Britse of Duitse komaf succesvol te onderscheppen.
Het voert te ver hier alle gebeurtenissen op te sommen. Feit is dat de ML nauwelijks in staat was voldoende afschrikking te genereren, laat staan succesvol te onderscheppen. Wrang genoeg was het enige toestel dat door ML toedoen boven Nederland werd neergehaald tijdens de gehele neutraliteitsperiode, een RAF bommenwerper [Whitley] Deze werd op 28 maart door een G-1 [elt vl P. Noomen] van Waalhaven neergeschoten bij Pernis, waarbij een vlieger omkwam. Wel werden enkele Luftwaffe vliegtuigen danig beschadigd door onderschepping van Nederlandse jagers, maar deze konden allen 'veilig' gebied bereiken. Ook maakten diverse Duitse toestellen een noodlanding in Nederland, soms nadat zij door Britse of Franse jagers waren aangeschoten. Maar daarmee is het ‘succes’ van de ML neutraliteitsbescherming beschreven.
Ter illustratie en contrast. In de periode oktober 1939 - maart 1940 verloor de Luftwaffe 129 landverkenners en 67 zeeverkenners (die overigens regelmatig agressieve verkenningen verrichten). Hiervan waren 62 toestellen strategische verkenners [423]. In diezelfde periode voerde men nergens een offensieve strijd, maar werden wel enkele 'agressieve verkenningen' richting Engeland uitgevoerd. Desondanks waren de Geallieerden in staat gebleken, vooral de Britten, om aan de Duitse verkenners gevoelige verliezen toe te brengen. Overigens gingen er ook een aanzienlijk aantal toestellen verloren door noodlandingen, die lang niet altijd door agressie van de 'verkende naties' werden veroorzaakt, maar gewoon door technische storingen of weersomstandigheden [N.B.: in februari 1940 ging een grote verkenningsoperatie in Frankrijk helemaal de mist in door een mistral wind. Het kostte de Duitsers 12 verkenningstoestellen in één klap!]. In deze periode verloor de Luftwaffe [volgens de staf van de Luftwaffe in Berlijn] overigens het vrij onvoorstelbare totaal van 958 toestellen, hoewel hiervan een aanzienlijk deel hersteld kon worden. Als men nagaat dat deze periode als de 'Sitzkrieg' of 'Drole de Guerre' doorgaat, dan mag men met gerust hart van zware verliezen spreken. Het was meer dan 20% van de moderne Luftwaffe vloot! Volgens een andere bron [OKW] verloor de Luftwaffe [Totalverlust] echter maar 78 vliegtuigen in deze periode. Het is onduidelijk welk getal het meest betrouwbaar is, maar het zou merkwaardig zijn als de Luftwaffe haar verliezen zelf zwaar zou overdrijven, hoewel men dat nooit kan uitsluiten. Het OKW rapport kwam echter via het Ministerie van Propaganda naar buiten en meldde eveneens dat de 'Gegner' inmiddels 355 toestellen had verloren. Door dit laatste medium werd zelden de waarheid verteld. Het lijkt er dus op dat het Luftwaffe cijfer meer vertrouwen verdient dan het OKW cijfer. Pittige verliezen dus, niet toegebracht door de Nederlanders, die echter wel hun uitwerking hadden op de Luftwaffe gereedheid voor de maanden april tot en met juni 1940!
Doordat onze ML volstrekt onvoldoende bleek te kunnen optreden tegen luchtruimpenetraties, konden de RAF en Luftwaffe naar hartenlust verkennen boven ons land. De RAF vluchten waren meestal transitievluchten tussen Engeland en Duitsland, maar veel Duitse vluchten waren missies van – met name – het Kommando Rowehl om onze verdedigingsposities systematisch in kaart te brengen. En daarin slaagde men wonderwel, hetgeen in een volgend hoofdstuk zal worden beschreven.