De luchtverdediging op de grond gedurende de mobilisatie
Ondertussen was de luchtverdediging op de grond ook met ingang van 3 september 1939 een actieve rol toegedicht in het verweer tegen illegale toestellen boven Nederlands grondgebied.
De luchtwachtdienst [officieel ‘Vrijwillige landstormkorps luchtwachtdienst’] was al bij het instellen van de BOUV [Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid] op 11 april 1939 onder de wapenen geroepen. De luchtwachtdienst was een volcontinue bedrijf. De 4,000 man van de luchtwachtdienst bemanden 146 posten in het land, alsmede 21 marineposten. Daarnaast beschikten de dertien meest voorname militaire vliegvelden over een detachement.
De luchtwachtdienstposten waren middels reguliere PTT lijnen via hun commandoposten allen aangesloten op de communicatie ringlijnen. Ons land was verdeeld in tien van die ringlijnen, die allen onderling waren verbonden. Een melding op een dezer ringlijnen werd dus automatisch op alle ringlijnen ontvangen. Ook werd een actieve koppeling gemaakt met de radio-omroepstations, zodat alle instanties kennis konden nemen van de meldingen. Een simpel maar effectief systeem.
De luchtverdediging was georganiseerd in kringen, en voor militair belangrijke locaties buiten die kringen, in luchtverdedigingspunten. Binnen de kringen ontstonden luchtverdedigingsgroepen, waarin mitrailleurpelotons, zoeklichten en luchtdoelartillerie verenigd werden. De indeling van eenheden wijzigden zich constant, en niet alleen vanwege gewijzigde tactische of strategische inzichten, maar vooral vanwege het feit dat met name in het laatste vredesjaar nog vele nieuwe batterijen - met nieuw aangekomen wapens - ontstonden.
Het gros van de beschikbare luchtafweermiddelen stond gedurende de neutraliteitsperiode in opstellingen die men weliswaar als ‘neutraliteitsopstelling’ aanduidde, maar die in geval van oorlog ook de ‘oorlogsopstelling’ zouden zijn. Dit gold niet voor de beide batterijopstellingen van de zware luchtdoelartillerie bij Moerdijk en in de Hoekse Waard. Dit waren beiden ‘neutraliteitsopstellingen’ die in geval van oorlog noordwaarts zouden worden verplaatst, tesamen met de toegewezen zoeklichten.
De luchtverdediging was geinstrueerd toestellen die positief als indringer waren gekwalificeerd en geidentificeerd te beschieten. Niet alle luchtafweerbatterijen hadden een samenwerking met zoeklichtensecties, zodat alleen de batterijen en eenheden die dit wel hadden een continue bezetting van de batterij hadden.
Hoewel sommige batterijen gedurende de mobilisatietijd nooit tot inzet kwamen, waren er eenheden waar een kwart tot een derde van het rantsoen* gedurende de neutraliteitsperiode werd verschoten. Bij veel van die eenheden was er overigens geen aanvulling tot het oorspronkelijke rantsoen aan de orde geweest voordat de vijandelijkheden op 10 mei 1940 werkelijk uitbraken.
* in de regel was het rantsoen als volgt: 750 granaten voor de 7.5 tl no.1 batterij; 1,000 granaten voor de 7.5 tl no.2 batterij; 900 granaten voor de 4 tl batterij en 2,000 granaten per 2 tl vuurmond
Vooral in de zones in het westen van het land, en met name in de eerste maanden van 1940, kwam de luchtverdediging een aantal maal in actie tegen indringers. Voor zover bekend werd nooit een toestel neergehaald door de Nederlandse luchtafweeronderdelen. Overigens werd tijdens deze actieve periode voor de daadwerkelijk Duitse inval wel vastgesteld dat diverse door de Artillerie Inrichtingen geproduceerde producten, zoals granaten en [eigen AI fabrikaat] timers, niet of slecht werkten. Dit had als resultaat dat correcties in de productie konden worden aangebracht die betere munitie opleverden. De oudere munitie en falende eigen fabrikaat timers werden echter omwille van schaarste meestal wel in de rantsoenen gehouden.