De eerste inzet van de luchtmobiele eenheden
Polen
De eerste beperkte inzet van Fallschirmjäger vond plaats in Polen. Hoewel het gehele eerste regiment diverse malen ingepland werd om ingezet te worden, bleek telkens de progressie van de landstrijdkrachten dusdanig snel te gaan dat het telkens tot afstel kwam. Uiteindelijk werd toch III./FJR1 korte tijd ingezet, echter als gewone landmachteenheid. Die inzet was in de omgeving van de rivier Pilica [bij Radom-Sucha], waar een beveiligingsopdracht moest worden uitgevoerd rondom het VIII.Fliegerkorps hoofdkwartier. Op 14 september kwamen met name 10./FJR1 en 11./FJR in vol gevecht met een volledige Poolse divisie, die aldaar niet verwacht was. De Duitse verliezen waren 13 doden en 25 gewonden. Ook 9./FJR1 en 12./FJR1 kwamen in gevecht, en wel bij Jasionaca en Mlyomek. Bij die laatste gevechten werd ook II./FJR1 betrokken. De strijd woede gedurende de nacht voort, en er werden (auteur onbekende) verliezen geleden. Later tijdens de campagne werd door II./FJR1 nog een gevecht bij Wola-Gulowska gevoerd. Daarbij werd een pittig gevecht geleverd met een Pools artillerieregiment, dat zich stevig verzette. Hoewel de Polen aanzienlijke verliezen hadden, sneuvelde er slechts 8 para's en raakten er 13 gewond.
Uiteindelijk leidde de Poolse inzet vooral tot een serie aan negatieve ervaringen. De FJR zelf waren diep teleurgesteld als reguliere infanterie te worden ingezet. De officieren der FJR voelden zich nauwelijks serieus genomen door de reguliere Heer commandanten [een gevoel dat zij nadrukkelijk deelden met de eveneens van hun primeur genietende SS Verfügungstruppen]. Bovendien betekende de inzet in Polen als reguliere eenheid dat geen zinvolle gevechtservaring als specialistische troepen werd opgedaan, hoewel de beperkte basale krijgservaring uiteraard wel enige waarde bood. De verliezen werden - als eerste verliezen binnen de eenheid - zwaarder ervaren dan ze waren. Slechts een handvol parachutisten was gesneuveld, en enige tientallen gewond geraakt. De deprimerende ervaringen leden echter tot een ander verlies dat veel meer werd gevoeld. Een aanzienlijk aantal parachutisten en een handvol officieren verliet gedesillusioneerd de FJR en nam in het reguliere leger dienst. Dat was een gevoelig verlies aan geoefende parachutisten. Alles bij elkaar betekende die slachtoffers en overplaatsingen toch een verlies van ongeveer een compagnie van een legeronderdeel dat op dat moment nog slechts uit vijftien geoefende Jäger compagnieën had bestaan.
Van de luchtlandingstroepen zag alleen IR.16 werkelijk enige actie in Polen. In eerste instantie was het regiment onder de 7.FD gesteld, maar op persoonlijk bevel van Göring werd men half september onder operationeel bevel van 30.ID geplaatst, waarbij rondom Warschau enig gevechtscontact ontstond met de Polen. Volgens enige Duitse publicaties werden daarbij gevoelige verliezen geleden, maar er zijn (betrouwbare) aanwijzingen voor juist zeer lichte verliezen. Op 30 september werd het regiment teruggehaald van het front.
Scandinavië
Student maakte ernstig bezwaar bij de Führer toen deze hem vertelde dat hij een bataljon zou opeisen voor inzet tijdens Weserübung. Student probeerde Hitler te overtuigen dat zijn troepen alle oefentijd nodig hadden voor inzet in het westen, en bovendien dat sommige eenheden specifiek waren geoefend voor bepaalde doelen. Daarnaast maakte Student bezwaar tegen het bekend maken van de tactische mogelijkheden van de parachutisteneenheden nu de tegenstanders wel de westerse Geallieerden zouden zijn. Het zou de hele operatie in het westen in gevaar brengen.
De beste geoefende eenheid was de Gruppe Koch [deze eenheid stond lange tijd als Sturmabteilung Koch bekend, en werd later de FJR Stosstrupp], die de belangrijke operatie bij Eben-Emaël en het Albertkanaal voorbereidde. Student kreeg Hitler overtuigd dat deze eenheid zich volkomen had toegelegd op zijn taak en te kostbaar zou zijn om te riskeren in Scandinavië. Daarom werd het 1ste bataljon [FJR1] beschikbaar gesteld, onder Major Walther.
Het bataljon werd verdeeld in drie gevechtseenheden. Twee compagnieën [1.Kp en 2.Kp] onder Major Walther zouden worden ingezet bij het vliegveld Oslo-Fornebu. 3.Kp – onder Oberleutnant von Brandis – kreeg als taak het vliegveld Stavanger-Sola in te nemen en 4.Kp – onder Hauptmann Gericke – moest een brug en het vliegveld bij Kopenhagen in Denemarken innemen. De laatste eenheid zou een zug [peloton] leveren om een strategisch belangrijke brug – de Storstrombrug, die de eilanden Sjaelland en Falster met elkaar verbond – te overvallen en in te nemen. Ook het fort Masneso zou met een zug worden overvallen.
De Deense actie verloopt florissant. 8/KGzbV1 brengt de compagnie naar het doel. De volkomen overrompelde Denen capituleren daar waar de parachutisten verschijnen en er wordt vrijwel geen kogel verschoten. Bij de Storstrombrug nemen de parachutisten niet eens de tijd hun wapens te verzamelen maar dwingen de Deense verdedigers met de pistolen tot overgave. De belangrijke brug is bezet en het te Gedser aan land gezette bataljon van 305IR marcheert op weg naar Kopenhagen over de brug. Twee uur later capituleert Denemarken.
De Noorse acties verlopen een stuk minder voortvarend. De grootste operatie – die met de 350 man van twee compagnieën [1.Kp en 2.Kp] parachutisten en de bataljonsstaf onder leiding van de commandant van I/FJR Major Walther – mislukt in feite geheel. De twee compagnieën worden in 29 Ju-52 [Stab, 5 en 6/KGzbV1] vanaf de basis Schleswig vervoerd met als doel het vliegveld Oslo-Fornebu. Het vliegveld was het hoofdvliegveld van de Noorse hoofdstad, bij het plaatsje Baerum, en pas in 1939 geopend. Het had drie start- en landingsbanen, en was daarmee kleiner dan bijvoorbeeld Schiphol. Daarnaast was er een watervliegtuigbasis. Het veld was in 1939 voor het eerst door een DC-2 van de KLM gebruikt.
Als men op 9 april de kust nadert is slechts dichte mist zichtbaar. De mist veroorzaakt het neerstorten van twee Ju-52 die tegen elkaar aanvliegen. Major Walther besluit met de overgebleven 27 toestellen terug te keren naar Aalborg. Fornebu wordt intussen wel aangevallen door acht Bf-110’s van I/76ZG. Bijzonder genoeg gaan de acht Bf-110’s over tot de landing op het vliegveld en keren hun boordwapens zo dat men de schuttersputten van de Noorse verdedigers kan bevuren. Tot hun stomme verbazing gaan de Noorse verdedigers langs het veld er vandoor, en kan de staffelkapitän Ingenhoven Fornebu in Duitse handen melden. Het bericht bereikte de FJR in Aalborg en spoedig konden deze landen op het veld. Even daarvoor waren de Ju-52 met troepen van het 324IR al geland. Deze landing werd door de KLM vlieger Evert van Dijk waargenomen en zou in detail door GS.III [Nederlandse inlichtingendienst] kunnen worden genoteerd. Het geluk was de Duitsers gunstig gezind geweest, maar van een geslaagde parachutistenactie was geen sprake. Na het opruimen van de laatste weerstanden trekt men Oslo binnen.
De derde actie tijdens de eerste invasiedag werd door de 3e Kp. onder Oberleutnant Freiherr von Brandis uitgevoerd, en was een landing bij het vliegveld Stavanger-Sola, aan de zuid-westkust van Noorwegen. De twaalf toestellen van 7/KGzbV1 brachten de parachutisten door dichte mist vlak boven het veld waar de mist brak. Op 150 meter werd gesprongen. In korte tijd, ondersteund door enkele Bf-109 jagers, gelukte het de kleine bezetting van het vliegveld te overmeesteren. Spoedig werden troepen ingevlogen op het nu bezette veld. Het was de enige echte geslaagde parachutistenactie van de Noorse veldtocht. De afsprong gelukte en het tactische doel werd snel bereikt.
Enkele acties volgden later in april. Op de 14de werd een versterkte 1e compagnie afgezet bij Dombas. Daarbij ging veel mis. Luchtafweervuur vernietigde één van de vijftien ingezette Ju-52 met para’s en al; zeven anderen werden later neergehaald. Bovendien werden de Fallschirmjäger veel te laag afgezet, tussen de 75 en 100 meter hoogte, waardoor velen gewond raakten of te pletter sloegen. De dropping mislukte volkomen en zodoende raakte de compagnie volledig versrpeid. Van de gehele compagnie bleven slechts 60 man over voor de inzet. Tijdens hun eerste aanval op een Noors weerstandpunt sneuvelden verschillende hunner, terwijl Oberleutnant Schmidt zwaar gewond raakte. Na het nemen van de stelling groef men zich ter verdediging in. Vier dagen hield de verdediging stand waarna men zich moest overgeven aan de Noren. De eenheid had zich kranig geweerd. Ze was echter gedecimeerd en hoewel de restanten spoedig bevrijd werden door hun landmacht collegae, was de 1e Kompanie uitgeschakeld voor inzet in Nederland. De eenheid werd in Oslo opnieuw geformeerd.
De laatste inzet van naam was bij Narvik. Duitse bergjagers [3e Gebirgsjäger Division] hadden het zwaar en hadden dringend ondersteuning nodig. Narvik was door de Britse marine geblokkeerd en dus kon alleen een luchtbrug uitsluitsel bieden. Het was inmiddels mei 1940, en de Duitse parachutisten waren volop in strijd in Nederland en België. Snel werd een parachutisteneenheid samengesteld en deze werd vanaf 14 mei in fases - over een tijdspanne van maar liefst twee weken – verspreid gedropt. Daarbij waren ook enkele pelotons Gebirgsjäger die per parachute werden gedropt. Pas op 8 juni 1940 viel Narvik opnieuw in Duitse handen.
De Duitse parachutisteninzet in Noorwegen was verre van glorieus verlopen. Op de landing bij Sola na, was geen succesvol gebruik gemaakt van de nieuwe tactische mogelijkheden die dit verrassende tactische middel bood. De grootste actie bij Oslo mislukte jammerlijk en toonde weer aan waar sceptici onder andere op wezen: de afhankelijkheid van de omstandigheden. De latere acties die in Noorwegen werden gepleegd waren meer uit nood geboren en toonden eerder het gelijk van Oberst Bassenge dan dat van Student.
Tijdens Weserübung stonden (organiek) 560 transporttoestellen beschikbaar, waarvan ca. 450 op 9 april 1940 vlieggereed. Hiervan was het leeuwendeel van het type Ju-52. Niet minder dan 150 gingen er verloren tijdens de strijd. Ook dat verlies was een gevoelig verlies en zou doorwerken in de meidagen - en erna. Naast de 560 transporttoestellen die tijdens Weserübung werden ingezet kon de Luftwaffe bij lange na geen grootschalige vloot beschikbaar maken voor Fall Gelb. De initiële uitgangspositie van Der Führer om enkele dagen na Weserübung aanvang Fall Gelb in te zetten, werd alleen al om die reden ondoenlijk. Er zouden slechts zo'n 200 vliegtuigen beschikbaar zijn geweest.
[Laatste aangepast 20 februari, 2008]