Algemeen jargon
In deze sectie worden verklarende teksten opgenomen voor militairtechnische termen, begrippen en jargon.
Er wordt een beknopte uitleg gegeven bij de begrippen, die veel voorkomen in de teksten op de site en in andere publicaties over militaire geschiedenis in de 20e eeuw. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld dat daar waar de tijdgeest een rol speelt bij de uitleg, de contemporaine uitleg is gebruikt. De uitleg zoals die voor het hedendaagse militaire apparaat geldt - of voor de oudere militaire historie zou hebben gegolden - kan daarvan afwijken.
Er wordt op basis van alfabetische volgorde gewerkt.
De pagina is door auteur dezes samengesteld en opgesteld aan de hand van allerhande bronmateriaal, zowel militairhistorisch als etymologisch.
Categorie 'algemeen en organisatie'
A-cheval
Een opstelling a-cheval (fr.). Het werd divers gebruikt, maar betekende oorspronkelijk 'te paard', later ook 'te fiets' of anderszins bereden. Bovendien hield het doorgaans in dat men zich aan beide zijden van een weg of punt opstelde.
Acces
Een acces (fr.) verwijst naar een toegang c.q. toegankelijke sector in een overigens geinundeerd (onder water gezet) gebied. Doorgaans doelde men hiermee louter op militaire onderwaterzettingen, maar het kon ook in een natuurlijk waterrijk gebied worden gebruikt voor een zone waar men tussen de onder water staande delen door kon.
Een acces werd doorgaans extra zwaar verdedigd, omdat dit uiteraard voor een tegenstander een aantrekkelijke aanvalssector vormde.
Asperge
Een asperge (fr.) in militair jargon duidt op een stalen balk - doorgaans als een H- of I-profiel geduid - welke diagonaal in een ondergronds fundament werd gestoken, waarin de asperge door het wegnemen van een zekering, geborgd kon worden zodat deze niet eenvoudig te verwijderen was. De versperring was overigens vooral effectief aan de zijde waar de bovenzijde van de asperges heen wezen.
De aspergestellingen kwam men doorgaans alleen tegen bij bruggen, onderdoorgangen en dijken. In geval van spanning werden deze versperringen gesloten, pas in geval van werkelijke nood geborgd. Ze waren niet eenvoudig met lichte ladingen of kracht van pantservoertuigen te ruimen en daarom erg effectief.
De Duitsers vonden het ook zeer effectieve versperringen, die men in Duitsland ook is gaan gebruiken na ze in de meidagen van 1940 in Nederland vaak te zijn tegengekomen met alle effectieve vertraging van dien.
BOUV
Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid. De mobilisatie van de strategische beveiliging, zoals deze in april 1940 tot uitvoering kwam.
Deze mobilisatie betrof de regimenten 13., 26., 27. 30., 35. 36., 37., 41. en 43.RI alsmede 1.RW, 1.RHM en beide eskadrons pantserwagens. Zie verder onder 'Mobilisatie'.
Bunker
Het Duitse begrip voor doorgaans stalen en betonnen versterkingen. Na de oorlog werd het begrip 'bunker' algemeen aanvaard en gebruikt en in vrijwel alle talen het begrip om permanente versterkingen aan te duiden.
Voor de Tweede Wereldoorlog gebruikten de Fransen het begrip 'Blockhaus' (of 'abri fortifi ' voor kleine versterkingen als schuilplaats), de Britten 'pill-box' en de Nederlanders 'kazemat'.
Conventie van G n ve
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog werd het voor de meeste belligerenten geldende oorlogsrecht bepaald door de ratificaties van drie conventies van G n ve (1894, 1906 en 1929) alsmede de vierde conventie van Den Haag (1907). De significante belligerenten Japan en Sovjet-Unie hadden niet alle verdragen geratificeerd. Duitsland en de Europese deelnemers aan de strijd hadden dit wel.
De Geneefse conventies waren vooral gericht op de behandeling van oorlogsslachtoffers en de regelen rond geneeskundige militaire formaties, de omgang met gewonden en de rol van het Rode Kruis. Daarnaast werd de strijd op zee in de tweede conventie prominent behandeld. In de derde conventie werd de behandeling van krijgsgevangenen voornamelijk beschreven.
De Haagse conventies beschreven de gedragsregels voor oorlogvoerende en neutrale landen, toegestane tactieken en wapensystemen en ook de regels die golden voor het betrekken van landen bij een oorlog, het zogenaamde 'recht tot oorlog'.
Hoewel de Geneefse en Haagse conventies voor het oorlogsrecht beide essentieel waren, werd en wordt internationaal toch vaak (onterecht) naar alleen de Geneefse conventies verwezen.
Naoorlogs zouden nog aanvullende conventies plaatsvinden, die het oorlogsrecht aanvullend regelden.
Cordonstelling
Het 'cordon' (fr.) of de cordonstelling was de aanduiding die men gebruikte om aan te geven dat er sprake was van een langgerekte, diepteloze (op)stelling.
De meeste Nederlandse stellingen in mei 1940 waren sec gesproken cordonstellingen, omdat de diepte ervan doorgaans zeer gering was. Het feit dat er in de hoofdstellingen met twee linies (de hoofdweerstand) werd gewerkt, is nog geen aanleiding van een diepe stelling te spreken. Een diepe stelling had tenminste enige kilometers diepte, maar idealiter vele kilometers.
Cordonstellingen waren, zeker als hardnekkige verdediging, in 1939/1940 uit de tijd. Ze werden door internationale strategen dan ook als relatief waardeloos gezien. De mechanisatie van de stootkracht van legers, de significante vuurkracht van artillerie en de derde dimensie die door vliegtuigen was toegevoegd, had ijle linies als probaat defensiemiddel gefailleerd, zo vond men reeds in de jaren dertig, maar was ook al tijdens de Eerste Wereldoorlog massaal ervaren.
Coupure
Een coupure (fr.) is een uit een (spoor)weg of dijk genomen stuk, ter versperring of hindering van de tegenstander zijn opmars of offensieve acties.
D boucheren
Klassiek krijgsbegrip, dat echter door oudere officieren in het Nederlandse leger nog alom werd toegepast. Letterlijk (uit het Frans, d boucher) betekent het 'ontstoppen', 'plotseling ergens verschijnen'.
D boucheren is het verhuld verlaten van een dekking of colonne, daarmee de tegenstander zand in de ogen strooiende of een tactische handeling beogen. D boucheren is een manoeuvre die veelal uitloopt in een flankerende manoeuvre door de d boucherende eenheid. In het Nederlandse leger gebruikte men het voor een vijand die opeens ergens opdook, tegen verwachting of logica in of, hoewel verwacht, tot dat moment nog niet ontdekt.
Dispositie(f)
Het begrip is gerelateerde aan het Franse 'disposition' (dispositie), waarbij het 'dispositif' de dispositie van een apparaat of systeem (in casu: een eenheid of leger) is.
In het Vlaams is dispositief nog een redelijk gangbaar begrip, maar in het Nederlands wordt tegenwoordig eerder van dislocatie gesproken. Het voorvoegsel 'dis' duidt op verspreiding, het hoofdbegrip 'positie(f)' als stelsel van posities'. Dispositief verhoudt zich in feite als het tegendeel van de concentratie. Een eenheid in de kazerne is geconcentreerd, terwijl het te velde opgesteld zich in spreiding positioneert.
Het dispositief als begrip duidt op de uitgangsstelling of opstelling van de troepen te velde, of in een zekere opstelling.
Echelon
Komt van het Franse begrip voor 'indeling'. Het begrip heeft een betekenis in het onderscheiden van diepte. Als men zich in echelons opstelt, dan stelt met zich achter elkaar op, met een zekere tussenafstand. Afhankelijk van maatstaven en exacte toepassing, praat men over een zekere diepte.
Het voorste echelon is in militair jargon de voorste lijn of frontlijn. Het tweede echelon is de sector direct achter de frontlijn, het derde echelon de aanvoerslijn achter de hoofdweerstand, het vierde echelon het achterland en het vijfde echelon doorgaans de verste thuisbasis. Afhankelijk van hoe groot een te beoordelen operatiegebied of strijdgebied is, zijn de echelons dichter op elkaar gelegen.
Ook op tactisch niveau kan men van echelons spreken, dus binnen een kleinere tactische eenheid de operationele zone in echelons opdelen.
Een vredesvoorbeeld van echelonnering in een leger vindt men in het voorbeeld van de kapotte vrachtwagen van de infanterie. De parate eenheid die hem inzet en basaal onderhoudt bevindt zich in het eerste echelon. Het eigen bataljononderhoudspeloton voor eerstelijns reparatie is het tweede echelon. Is de vrachtwagen aanzienlijk aan onderhoud of reparatie toe en dient hij naar een externe herstelcompagnie te worden gebracht, dan is dat derde echelons onderhoud. Vergt een en ander nog meer inzet en moet het naar een centrale onderhoudswerkplaats, dan is dat het vierde echelon. Blijkt de vrachtwagen uiteindelijk te ernstig kapot zodat de leverancier de wagen moet repararen, dan is dat een vijfde echelons onderhoud.
Fort / fortificatie
Een fort (lat. fortis = sterk] was tot en met de Tweede Wereldoorlog een permanent zwaar versterkt verdedigingspunt dat hetzij zelfstandig, hetzij in samenwerking met naburige forten en/of andere verdedigingswerken een sector of specifieke infrastructuur verdedigde. Forten waren in de 19e en begin 20e eeuw doorgaans aangelegd als gordel van verdedigingswerken om zodoende een bepaalde stelling te vormen. In Nederland waren de bekendste de stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
In Nederland waren er in mei 1940 geen forten meer die werkelijk een belangrijke verdedigingstaak droegen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Belgi , waar nog alom met forten werd gewerkt, onder meer bij de stellingen van Luik en Antwerpen. Het bekendste fort uit de meidagen was het moderne Fort Eben-Emael, dat door de Duitsers zo verrast werd op 10 mei 1940 door de luchtlanding op het dak van het fort en het met holle ladingen vernielen van de zwaarste pantserwerken. Nederland had geen grote rol voor forten meer maar wel enige forten die als onderkomen of opslag werden gebruikt en enkel kustforten die nog een bescheiden rol speelden bij de kustverdediging. Enkele forten zouden overigens alsnog in de vuurlinie komen te liggen. Bijvoorbeeld de forten van Pannerden, Westervoort, Hoek van Holland alsmede enige forten rond Willemstad.
Forten met een beperkte lokale betekenis werden ook wel vaak 'Werk' genoemd.
Friesche Ruiter
De oorsprong van de naam 'Friesche (Friese) Ruiter' is niet goed bekend, maar men wijst wel eens naar de 80-jarige oorlog voor de oosprong. De alternatieve naam is dan ook Spaanse ruiter. Het ging om een lange liggende paal met haakse gekruiste palen op de uiteindelijk en staken in het middenstuk loodrecht op de liggende paal, welke de Spaanse ruiterij dienden te hinderen.
In de jaren dertig werden deze goedkope versperringen weer in ere hersteld en voorzien van prikkeldraad, terwijl de houten staken die eerder op de lichtende paal waren aangebracht doorgaans vervielen. Ze waren eenvoudig weg te nemen en zeer geschikt om licht verkeer en voetgangers eenvoudige doorgang te verhinderen. Onverdedigd waren ze overigens vrijwel waardeloos.
Hoornwerk
Oorspronkelijk was een hoornwerk een voorverdediging voor een vestingwerk, zoals de hoorn op de voorzijde van de kop van menig dier. Formeel bestond een hoornwerk uit twee halve bastions (uitstekend verdedingswerk) met daar tussen een weermuur. Behoudens de achterzijde kende een hoornwerk aan alle zijden een versteviging en verdedigingspunten. Nederlandse stellingen kenden nog vrij veel intacte hoornwerken.
In mei 1940 zouden twee klassieke hoornwerken als (voor)verdediging een rol spelen in een moderne oorlog. De meest significante daarvan was het hoornwerk voor de Grebbeberg, dat in de frontlijn van de hoofdweerstand de toegang tot de Grebbeberg beveiligde. Het hoornwerk aldaar was met loopgraven doorsneden en voorzien van enige moderne kazematten en klassiek door inundantiewater omgeven. Het andere hoornwerk dat, minder bekend, ook strijd zou zien, was dat van het stadje Tholen.
Inundatie
Een inundatie is een kunstmatige onderwaterzetting.
Door inundanties werd de Hollandse Waterlinie beroemd, hoewel de militaire effectiviteit ervan beperkt bleef, zeker in winterperiodes. De kunstmatige onderwaterzettingen konden doorgaans alleen in het laaggelegen westen van Nederland effectief worden ingezet. In andere sectoren diende men met pompen te werken, wat de kosten en effectiviteit sterk verminderde.
Een inundatie was effectief als er tenminste 10 cm water stond, maar doorgaans ambieerde men ca. 30 cm of nog hoger na te streven. Zodoende vielen contouren van sloten en andere extra gevaarlijke punten niet of nauwelijks meer op en kon niet makkelijk alsnog door het water worden gemanoeuvreerd.
Hoewel inundaties effectief bleven als hindernis, ook in de moderne tijd, was de grote passieve weerkracht ervan definitief verloren gegaan door motorisering, pantservoertuigen en vooral gevechtsvliegtuigen (en eventueel inzet van parachutisten).
Kazemat
Het Nederlandse begrip voor de stalen- en/of betonnen permanente versterking, die men naoorlogs massaal als 'bunker' is gaan aanduiden. Het begrip is afgeleid van Zuid-Europese equivalenten als het Italiaanse 'casa matta' wat letterlijk moordkuil betekent en de naam was voor een versterkte geschutsopstelling.
Het werd in Nederland doorgaans voor de permanente versterkingen gebruikt, maar ook wel 'misbruikt' voor aanzienlijk versterkte geschutsposities die van hout en aarden waren opgetrokken.
Kazematten kregen door de veldvoorschriften van de genie en populair gebruik herkenbare namen als S-kazemat (stekelvarken), G-kazemat (gietstalen koepel in betonnen basis) en B-kazemat (betonnen flankerende kazemat), alsmede rivierkazematten (voor zware betonnen kazematten in de strategische beveiliging langs de grote rivieren) en P-kazematten (piramide kazemat, schuilplaats voor groepen infanterie).
Naoorlogs is het begrip kazemat niet meer gebruikelijk en is men 'bunker' gaan gebruiken.
Linie
In de authentieke infanterieformatie 'linie' (vanuit het Franse 'ligne', voor lijn) werd een eenheid lang oprekt over een grote breedte ontplooid. Lang en smal was het kenmerk. Zodoende maximale frontale weerkracht, maar minimale structurele sterkte.
Een linie is van oorsprong een lang(er) gerekte opstelling van troepen. Het kreeg na verloop van tijd de betekenis van een langgevormde verdediging waarin de troepen voorbereide stellingen hadden ingenomen. Het begrip 'linie' in mei 1940 gaf geen extra inhoud aan de kwaliteit van de stellingen. Zo werden de ondiepe opstellingen achter de Maas en IJssel als 'linie' geduid, net als de zwaar uitgebouwde Franse Maginotlinie of de diepe Duitse linie als de Siegfriedlinie. De reden dat een linie daarom tevens als stelling - wat in feite een diepere linie bedoelde te zijn - werd geduid is daarmee ook beantwoord.
In marinetermen betekende linie tevens lijn, maar doorgaans een in een colonnevorm, varen op (kiel)linie. De historische maritieme term voor een gevechtseenheid in de 17e eeuw was bijvoorbeeld vaisseau-de-ligne (Eng. ship-of-the-line) ofwel schip-van-de-lijn. Daarmee bedoelde men dat deze schepen zwaar waren bewapend en in de klassieke kiellinie als gevechtseenheid opvoeren tegen de vijand.
Mobilisatie
Het begrip komt uit het Frans (mobiliser, in beweging zetten) en werd op het continent een standaard begrip voor het bijeenbrengen, activeren en te velde brengen van de strijdkrachten. Het was een gevolg van het Franse beginsel van de dienstplicht, dat ervoor zorgde dat alleen tijdens campagnetijd een groot staand leger noodzakelijk was, dat in tijden van (relatieve) rust weer kon demobiliseren (demobiliser).
Bij een mobilisatie kon men ervoor kiezen om het totale leger te activeren of slechts een (benodigd) deel. Tevens kenden diverse landen de voorwaardelijke dienstplicht, wat inhield dat in vredestijd een dienstplichtige niet voor eerste oefening in werkelijke dienst behoefte op te komen, maar dat deze vrijwaring in crisis- of oorlogstijd verviel. Dergelijke voorwaardelijk dienstplichtigen waren de eerste die dan hun oefening zouden ondergaan tijdens een mobilisatie. Nederland kende dit systeem niet, maar de Fransen wel.
Nederland kende wel vele vormen van mobilisatie, waarbij met codeletters een bepaalde groep of juist alle reservisten werden opgeroepen. Veel mensen denken dat de eind augustus 1939 uitgeroepen Algemene Mobilisatie de enige van zijn era was, maar dat is ver bezijden de werkelijkheid. Nederland kende gedurende de periode 1936-1940 diverse beperkte mobilisaties. De grootste mobilisatie voor augustus 1939 was die van de totale strategische beveiliging in april 1939. Toen kwamen reeds alle grenstroepen op, inclusief de Peeldivisie, een deel van de Lichte Divisie en enkele huzaren eenheden. Deze mobilisatie heette de Buitengewone Oproeping Uitwendige Veiligheid (BOUV) en behelsde negen volledige regimenten infanterie (ca. 25.000 man), een regiment huzaren motorrijders, een regiment wielrijders en de beide eskadrons pantserwagens.Tevens waren alle grensbataljons geactiveerd. Het was een mobilisatie die reeds 15% van de reserves onder de wapenen bracht, die dat bovendien tot en met de meidagen van 1940 (en demobilisatie) bleven.
Mobilisatieclubs
Het fenomeen van de mobilisatieclubs vond zijn oorsprong tijdens WOI. Groepen gemobiliseerden verenigden zich in doorgaans politieke gekleurde verenigingen. Deze clubs hadden vooral een linkse en soms een marxistische of syndicalistische signatuur. Uit de laatste groepen ontstonden marxistische soldatenraden. Deze ontwikkelingen werden niet alleen beperkt tot de militaire sfeer - en daar als uiterst ondermijnend gezien door het kader en legerleiding - maar kregen ook hun verbreding naar de gewone maatschappij. Een en ander kreeg zijn climax in wat wel de Troelstra revolutie werd genoemd, welke in november 1918 tot uitting kwam. De massale onrust die toen ontstond, die het land dichtbij een werkelijke revolutie bracht, hield het leger gemobiliseerd, ondanks de be indiging van de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918. Het werd zelfs de oorsprong van het Korps Politietroepen, dat tot en met 1940 dienst zou doen als beroepseenheid binnen de krijgsmacht (niet te verwarren met de Marechaussee).
De sterk subversieve aard van sommige mobilisatieclubs (in combinatie met de muiterij op de Hr.MS Zeven Provinci n in 1933) leidde ertoe dat de Generale Staf in de jaren dertig de krijgsmacht geheel vrij wenste te houden van politieke invloeden. Al vroeg werd het officieren verboden zich met uitgesproken politieke partijen te verbinden. Alles wat naar vereniging onder de krijgsrok neigde werd verboden. Toen na de Algemene Mobilisatie in augustus 1939 wederom de zaden voor het ontstaan van Mobilisatieclubs werden gezaaid, greep OLZ generaal Reijnders rigoreus in. Tot aan zijn aftreden op 5 februari 1940 zou de generaal met zijn politieke superieuren twisten over deze mobilisatieclubs. Zijn opvolger generaal Winkelman zou ze wel toestaan, zij het dat ook hij liet waken voor subversieve geluiden vanuit de clubs. In werkelijkheid was het gros der clubs nauwelijks politiek actief. Men verenigde zich veel meer in religieuze kringen en op het vlak van gezamenlijke ontspanning dan de activistische clubs die in 1918 aan de orde waren geweest.
Neutraal / neutraliteit
Neutraal (Lat. neutrum, onzijdig) betekende in de volkenrechtelijke orde van die tijd dat men zich diende op te stellen en in te richten volgens de regels van de Haagse conventies, subsidair naar de regels van de Volkenbond. Als een land zich als neutraal verklaarde, diende het zich aan de internationaal afgesproken regels te houden n dienden de andere landen, neutraal of niet, zich aan regels jegens het neutrale land te houden. Het kwam erop neer dat een neutraal land geen daad van agressie pleegde (anders dan zuiver zelfverdedigend van aard), geen daden van agressie van anderen mocht steunen, geen der belligerenten mocht steunen en ervoor diende te zorgen dat zijn eigendommen zeer duidelijk met neutrale tekens waren gemarkeerd, zodat de kans op betrekking in de strijd door de belligerenten kon worden geminimaliseerd.
De Eerste Wereldoorlog toonde reeds hoe weinig landen zich van neutrale staten aantrokken. Een neutraal land als Nederland werd geteisterd door structurele en opzettelijke schending van de regels door zowel het Verenigd Koninkrijk als Duitsland. De laatste veel meer in antwoord op de agressieve blokkade van Duitsland dan dat het oorspronkelijk de Nederlandse belangen schade wilde toebrengen, maar uiteindelijk nietsontziend. Een kwart van de Nederlandse scheepvaart werd door oorlogsdaden getroffen, vrijwel altijd bewust. Neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog werd dus maar in beperkte zin geduld. Het mocht de belligerenten vooral niet te slecht uitkomen ...
In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog meende een deel van de Nederlandse politiek dat neutraliteit wederom de mogelijkheid zou bieden om buiten conflicten te blijven. Toen in de tweede helft van de dertiger jaren duidelijk werd dat er zich wederom een enorme legeropbouw voltrok in Europa en vrijwel alle militaire autoriteiten het erover eens werden dat er weer een groot Europees conflict aankwam dat geheel Europa zou betrekken, bleef bestuurlijk Nederland hardnekkig in neutraliteit geloven. Bovendien verzuimde men een geloofwaardige krijgsmacht te bouwen en onderhouden, die een neutraliteit geloofwaardig moest kunnen verdedigen.
In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, met name in het laatste jaar voor de inval, voer Nederland een onwerkelijke koers. Men hield zich zo strikt aan de zelf ge nterpreteerde regels voor neutrale landen, dat zelfs iedere vorm van overleg met verbonden landen werd uitgesloten, hoewel het neutrale staten niet verboden was zich te ori nteren of voorwaardelijk te binden. Ook Belgi worstelde met het vraagstuk, verklaardde zich strikt neutraal, maar had onderwijl wel een stil verbond met de oude Entente dat in geval van Duitse agressie tegen Belgi de Entente zich op Belgisch grondgebied met het Belgische veldleger zou verbinden. Nederland peinsde er niet over dergelijke voorwaardelijke afspraken te maken en kweekte daarmee grote irritatie bij toekomstige bondgenoten. Nederland zou mede daarom gedurende de gehele oorlog een minimale rol spelen in de verbonden strijd. Men was geen geprefereerd bondgenoot, meer een lotgenoot.
Formeel gezien had Nederland zich tot 10 mei 1940 uitstekend aan de neutraliteit gehouden. Het leverde deze keer niets anders op dan een zeer snelle nederlaag, kansloos als men was met een leger dat door gebrek aan tijdige prioriteitstelling bij de politiek nauwelijks munitie had om een oorlog te vechten, te laat moderne wapens was gaan aanschaffen en verzuimd had verbinding te maken met bondgenoten. Daar waar de neutraliteit in de periode 1914-1918 fortuinlijk was verlopen - grotendeels buiten Nederlands handelen om niet tot een inval van n der zijden had geleid - was al vroeg aan vele duidelijk dat een tweede ontsnapping zuiver theoretisch zou zijn. De zwakke landsbesturen in de jaren dertig hielden zich doof en stom voor de internationale ontwikkelingen omdat het land, dat ook al te lang aan de gouden standaard vasthield waardoor het zwaar economisch leed, de fondsen ontbreerde om zich goed op een oorlog of gewapende neutraliteit voor te bereiden.
Open Stad
Het begrip 'Open Stad' was een klassiek militair begrip dat inhield dat een stad of vesting niet werd verdedigd. Al in de klassieke oudheid had dit vaak een zekere betekenis, waarbij een stad dan de totale vernietiging of massale moordpartijen van een gevallen stad kon ontlopen. In het latere oorlogsrecht kreeg het begrip de lading van een onverdedigde stad, wat inhield dat tegen de stad geen militaire actie mocht worden ondernomen. Voorwaarde was wel dat de stad niet in staat van verdediging was gebracht of de verdediging vooraf heel duidelijk had gezorgd dat de wederpartij op de hoogte was dat een stad niet verdedigd zou worden. Een verklaarde open stad. Een stad die zichzelf als zodanig wenste te duiden, deed er goed aan witte vlaggen van torenspitsen te doen waaien en boodschappers richting de tegenstander te sturen dat de stad onverdedigd was en bleef. Alsnog weerstand bieden was dan een oorlogsmisdaad en kon doorgaans rekenen op zware repercussies. Ook als weerstand uit een misverstand ontstond of slechts een vermoeden van de tegenstander was.
M.b.t. de meidagen van 1940 wordt nogal eens verwezen naar open steden, die dat eigenlijk helemaal niet waren. Met name de Duitsers lijken het fenomeen niet erg goed te hebben begrepen, want zowel bij Dordrecht als Rotterdam werd door hen het predicaat 'Open Stad' verbonden aan de beide verdedigde steden. Volkomen onterecht. Het misbaar dat enige seniore Duitse officieren maakten dat de open steden werden verdedigd was dan ook tamelijk grotesk, zeker voor een natie die het met de regelen van het oorlogsrecht niet al te nauw had genomen bij de overval op Nederland. De Duitsers meenden dat steden die niet als vestingen waren omgebouwd al als open stad golden. Dat was niet wat het oorlogsrecht bepaalde. Bovendien kon men bezwaarlijk nog in een gevorderd stadium van gevechten ineens de rechten van een open stad vorderen, zoals de Duitsers in hun onderhandelingen rond de capitulaties van Rotterdam en Dordrecht onterecht wel deden. Curieus was daarbij dat zij in beide gevallen zelf de aanvallers van de beide steden waren geweest, want hun vordering dat het om open steden ging bij voorbaat al failleerde.
Parijs werd door de Fransen tijdig als open stad verklaard. Men maakte dit op de radio duidelijk bekend en verdedigde de nadering van de stad en de stad zelf ook niet. Daar zag men het volle effect van een klassieke open stad verklaring. Gevolg was dat Parijs behoudens enige lichte schade voordien veroorzaakt, nauwelijks door de mei/juni veldtocht van 1940 werd aangetast. Dankzij de Duitse stadscommandant Von Choltitz zou in de zomer van 1944 de stad opnieuw veel vernieling worden bespraard, zeer tegen de zin van Hitler in.
Saillant
Een saillant (fr.) is een uitbouw of uitstupling in een vesting of stelling, in nog weidsere betekenis, van een gehele frontlijn. Oorspronkelijk trof het begrip slechts de stellingbouw. Door in een vesting op loopgraaf saillanten aan te brengen, vergrootte men de weerkracht, omdat vanaf zo'n saillant naar drie zijden weerstand geboden kon worden. Men kon zo de sectoren tussen twee saillanten ook weer met flankerend vuur dekken.
Een saillant kan bedoeld zijn - zoals bij stellingbouw of loopgraafinrichting - of onbedoeld, zoals bij een front dat door vijandelijke druk op twee plaatsen ingedrukt wordt, zodat het tussenstuk een saillant vormt. In de Franse doctrine, die tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gevormd, was een saillant in de frontlijn niet te ambi ren. Men ontwikkelde de doctrine van 'le ligne continue', ofwel de strakke rechte frontlijn. Een saillant die ontstond, of een deuk in een front, diende dan ook te worden gecorrigeerd. Meestal door terugtrekking en het opnieuw op een linie brengen van de formaties.
Staat van Oorlog / Staat van Beleg
De Staat van Oorlog en Beleg was geregeld bij Oorlogswet van 1899. Hoewel men zou denken dat de Staat van Oorlog de meeste bevoegdheid aan de militaire autoriteiten zou geven, is dat juist het geval bij een Staat van Beleg. Het zijn dan ook geen erg gelukkig gekozen namen.
Bij de (ongebreidelde) Staat van Oorlog kreeg het leger verregaande bevoegdheden om in te grijpen in civielrechtelijke zaken, plaatselijk- en landsbestuur, censuurrechten en (verbreken van) het briefgeheim. Tevens kon men restrictieve maatregelen opleggen voor toegang tot bepaalde terreinen of gebieden en evacuaties verordonneren.
Bij de (ongebreidelde) Staat van Beleg kreeg het leger vrijwel de volledige zeggenschap en vrijheid van handelen, als ware zij het landsbestuur n magistratuur. Men had daarover overigens wel (a posteriori) verantwoordelijkheid af te leggen, zodat men dit niet dient te verwarren met dictatuur van het leger of andere vormen van normloosheid.
Behoudens bij een feitelijke aanval op het Koninkrijk, waarbij de legerleiding ineens (de facto en de jure) de rechten van de Staat van Beleg werden toegekend, werden beide toestanden door parlement en regering verklaard, zodat beide gremia ook matigend op de rechten (die werden gedelegeerd) konden ingrijpen. Dat gebeurde in Nederland in de periode 1939 en 1940 ook. Met name de Staat van Oorlog werd in Nederland sterk uitgekleed verklaard, waardoor de legerleiding zich voor allerhande bezwaren zag gesteld. Zie terzake ook deze uitleg.
Stelling
Een stelling had de klassieke betekenis van een plaatselijke versterking. Men ziet dit terug in de termen (op)stelling, (veld)stelling, (grendel)stelling of (egel)stelling. De betekenis als andere benaming voor een verdedigingslinie kwam pas later. Het verschil in benaming tussen stelling en linie is uiteindelijk in de fijne nuances terecht gekomen.
Oorspronkelijk werd een (verdedigings)linie gevormd door een aaneenschakeling van stellingen. Men kan deze klassieke duiding nog zien in de Maginotlinie, waar een aaneenschakeling van forten de linie vormt. Ook de Stelling van Amsterdam en de Hollandse Waterlinie waren oorspronkelijk aaneenschakelingen van fortificaties.
De begrippen zijn zodanig door elkaar gaan lopen dat tussen stelling en linie nauwelijks meer enig verschil is te maken, tenzij men duidt op korte linies, die doorgaans uitsluitend als stelling worden geduid. Bij lange linies ziet men wel dat linie en stelling als begrip door elkaar zijn gaan lopen. Typerend daarvoor is dat de Grebbelinie ook wel als Valleistelling te boek stond. Zoals de Peellinie wel als de Peel-Raamstelling werd geduid. Zoals gezegd is dat bij de korte linies doorgaans anders en worden die uitsluitend als stelling geduid. De Wonsstelling, Bathstelling, Zanddijkstelling, Maas-Waalkanaalstelling, etc. etc..
Veldversterking
Een veldversterking was een voorbereide loopgraaf of anderszins door mensenhanden ingerichte versterking op opstelling met tot doel een zekere bescherming te bieden aan militairen of een weerstandsnest te vormen.
Doorgaans waren veldversterkingen semi-permanent van aard, ofwel relatief eenvoudig te verwijderen. Men kwam daartoe de term SPO, semi-permanente opstelling, voortdurend tegen. Permanente versterkingen waren van staal, steen of beton, of een combinatie van die materialen. Kazematten en forten werden als zodanig aangeduid.
Verlof / verloven
Verlof (furlough, eng.; urlaub, D.) betekende letterlijk dat men toestemming had tot [iets]. Verlof tot afwezigheid wegens een omstandigheid.
Militairen die naoorlogs dienden herkennen direct de meerdere soorten verlof, waaronder het ongeoorloofde verlof (ov). Ook vakantieverlof, ziekenverlof, zakenverlof, familieverlof, bijzonder verlof en SMEV ken je dan. Voor de oorlog kende het leger ook allerhande verloven. Deze kregen een extra lading doordat bij bepaalde gradatie van paraatheid bepaalde verloven niet meer waren toegestaan. Anders gezegd, hoe meer verloven konden worden toegestaan, des te ontspannener was de algemene toestand. Omdat dit doorgaans algemeen bekend werd gemaakt over de radio, mede om verlofgangers te informeren dat men (al dan niet) diende terug te keren naar zijn onderdeel, kreeg de mate waarin verloven waren toegestaan een urgentiewaarde.
In een groot gemobiliseerd leger geldt dat zakenverlof (bijvoorbeeld 'oogstverlof') of familieverlof heel gangbare verloven waren, noodzakelijk om een door een algemene mobilisatie ontwrichte samenleving nog enigszins te kunnen laten marcheren. Het Nederlandse leger was relatief klein, maar de verhoudingsgewijs veel grotere legers in Duitsland, Frankrijk en Belgi hadden te maken met grote verlofscharen. Zeker de laatste twee landen kenden gerust 30% verlofgangers in de ontspannen periodes tijdens de schaduwoorlog. Dergelijke percentages tasten de gevechtskracht van legers sterk aan, zodat een verhoogde spanning vaak direct tot intrekken van veel verlofstatussen leidde. Desondanks zouden zowel Belgen als Fransen - maar ook de Duitsers zelf - op 10 mei 1940 met verlofpercentages van 10-15% bij hun voorste eenheden te maken hebben. Nederland deed dat veel beter met een percentage van vermoedelijk slechts 1% of minder. Nederland was dan ook - vele niet bekend - als enige van de aangevallen landen werkelijk paraat in de nacht van 9 op 10 mei 1940. De Noren, Denen, Belgen en Fransen waren dit niet. De Belgen waren vlak voor de inval pas op paraatheid gebracht, maar dat bracht geen verlofgangers meer naar hun eenheden.
Buiten de afwezigheidsverloven kent de krijgsmacht de termen 'klein verlof' en 'groot verlof'. Dit geldt voor mobilisabel (reserve)personeel dat uit de actieve dienst gaat. Bij klein verlof blijft men onder de krijgstucht en is men per direct weer oproepbaar. Men heeft klein verlof in de periode tussen actieve dienst en groot verlof, en blijft dan doorgaans bij de eigen eenheid oproepbaar. Bij groot verlof valt men niet langer onder de krijgstucht en wordt men in een mobilisabele eenheid opgenomen waar men slechts bij mobilisatieoproep weer oproepbaar is. Aan het einde van het groot verlof wordt men ontslagen van de militaire dienst. Tijdens de mobilisatie werden de lichtingen van 1923 en 1924 (geboortejaar 1903 en 1904) ontslagen uit dienst. Menigeen bleef overigens vrijwillig in dienst.
Vijfde colonne
Het zeer bekende begrip 'Vijfde Colonne' is een analogie geworden voor een verraderlijk oprerende tegenstander. Dit is ook buiten krijgsmachten en krijgshistorie het geval, zoals 'NSB' een algemeen (agressief) begrip is geworden om verraad te duiden.
De roemruchte Trotske noemde in 1917 een elite eenheid van het volks-Russische leger, het vijfde leger, zijn Vijfde Colonne. In de Spaanse burgeroorlog introduceerde de nationalistische generaal Emilio Mola (1887-1937), de man wiens staatsgreep de oorlog begon, het begrip Vijfde Colonne. Hij noemde een formatie sympathisanten in de stad Madrid zijn Vijfde Colonne. Het was vooral retoriek, maar het behield zijn symbolische waarde, zoals het paard van Troje het zijne.
In de periode 1939-1945 bleef het begrip Vijfde Colonne verbonden met subversieve militante krachten in dienst van de vijand; voor een ongrijpbare vijand in eigen gelederen. Met name de Duitse veldtocht in mei en juni 1940 zag Vijfde Colonne paniek bij alle strijdende partijen. In weerwil van wat veel Nederlandse geschriften willen doen geloven, sloeg het fenomeen in Nederland nog het minste om zich heen en had het ook maar zeer beperkte gevolgen. In Belgi en Frankrijk was het veel sterker en leidde het ook tot panische reacties onder Franse en Britse troepen, met als gevolg dat militairen en burgers soms om de minste verdenking werden neergeschoten of ge xecuteerd. De Duitsers hadden op hun beurt angst voor verraderlijke elementen, maar dat gold niet uit eigen gelederen, zodat hun angst voor militante burgers of 'heckensch tzen' (sluipschutters) begrijpelijker en authentieker was dan de massale Vijfde Colonne gekte die in de Lage Landen en Frankrijk onder eigen volkeren en legers heerste.