Was het westen gewaarschuwd?

Inleiding

Voor zover het plan Fall Gelb op zichzelf niet al vooruitstrevend genoemd zou mogen worden vanwege de enorme nadruk op de overrompelingstrategie via de Ardennen-Sedan route en de daarop geplande gedurfde doorstoot naar de kust, dan mag de massale inzet van parachutisten en luchtlandingstroepen in Nederland wel bijzonder innovatief en vooruitstrevend genoemd worden. Veel zijdelings geinteresseerden in de materie van de strijd in mei en juni 1940 menen dat het westen enorm heeft zitten slapen door niet te anticiperen op de opbouw en vroege inzet van het Duitse luchtlandingswapen. Het is echter zeer de vraag of het westen wel heeft zitten slapen. Op die vraag - specifiek ten aanzien van het nieuwe tactische wapen der luchtlandingstroepen en parachutisten - gaat dit hoofdstuk in.

Wat valt op als men de geschiedenis bekijkt van juist de Duitse ontwikkeling van de luchtmobiele eenheden? Waarom liet het westen zich in dat opzicht volgens velen schijnbaar zo misleiden? 

Een nieuwe tactisch wapen

Het is een gearriveerde stelling dat in een oorlog de aanvaller vernieuwend te werk gaat terwijl de verdediger zich verlaat op gevestigde en bewezen tactieken en strategieën. Als men ziet dat aan Geallieerde zijde geen enkele land m.u.v. Rusland [als latere Geallieerde], zelfs maar enigszins serieus, met parachutisten geëxperimenteerd had terwijl alle drie de As-mogendheden dit wel hadden gedaan en alle drie over parachutisteneenheden beschikten, dan lijkt voornoemde stelling opnieuw bewezen.

 

Hoewel velen het mirakuleus achten dat Duitsland in staat was het gehele westen te verrassen met haar nieuwe tactiek van grootschalige luchtlandingen, is dat mirakel helemaal niet zo onbegrijpelijk. Helaas zijn velen geneigd met de kennis van heden het verleden te bekijken, en maakt men daarom kolossale denkfouten. Recent heeft de Derde Golfoorlog wederom aangetoond hoe landen zich kunnen laten misleiden door desinformatie van een inlichtingendienst. Dus ook in deze tijd van satellieten en een geaccellereerde informatiemaatschappij is het buitengewoon lastig te beschikken over alle informatie om accuraat de kansen en bedreigen vooraf vast te stellen.

Het is een feit dat met name de Sovjet experimenten korte tijd aandacht kregen van het westen, mede dankzij het feit dat de Sovjets waarnemers toelieten bij hun manoeuvres. Het was sowieso een gewoonte grote oefeningen te laten bijwonen door buitenlandse waarnemers. Dat had niet zo zeer de bedoeling om open en eerlijk te zijn [zoals op het einde van de Koude Oorlog], als wel juist om de kracht en macht van een leger te tonen. Ook Nederland organiseerde een aantal van dergelijke PR oefeningen en toonde dan altijd de ‘creme de la creme’ van onze legermacht. Zo figureerden altijd onze Lichte Brigade, onze schaarse stukken 10-veld en [lange tijd] onze enige twaalf moderne pantserwagens. Dat de buitenlandse waarnemer maar overtuigd mocht raken van ons potentieel. Het bedoelde psychologische en propagandistische aspect werkte echter vaak averechts. Waarnemers leken zich immers juist altijd bewust dat een land het maximum aan potentieel wilde tonen, en dus eigenlijk camoufleren wilde dat het allemaal helemaal niet zo overtuigend was. Geen wonder dus dat de Duitse ‘show of force’ op bepaalde punten met enige scepsis werd ontvangen. Als men dus een bataljon parachutisten toonde dan was dit vermoedelijk alles wat men had – zo was dan de redenatie. En erg krom gedacht was dit niet. Want Duitsland toonde tijdens parades inderdaad vaak haar modernste onderdelen, terwijl het in feite slechts zo’n 10% van haar leger echt modern had kunnen inrichten en oefenen.

De Duitse vooroorlogse onthullingen

En wat toonde Duitsland nu van de macht van haar luchtlandingswapen voor 10 mei 1940? Hoewel tijdens de april parade in 1939 een kleine tweeduizend parachutisten [alle twaalf compagnieën van FJR1] hadden meegemarcheerd en enkele grotere legermanoeuvres inzet van kleine aantallen parachutisten hadden laten zien, deed Duitsland veel om de omvang van de eenheden juist te camoufleren. De eenheden kregen geen opvallende namen, en de 7e Fliegerdivision was zelfs een uitgesproken camouflagenaam. Parachutisten mochten buiten diensttijd niet in uniform lopen en er niet met de buitenwacht over praten. Ze ondergingen zelfs een zwaardere censuur en kregen minder bewegingsvrijheid. De grote luchtlanding in Sudetenland die ondanks de ‘vredige’ anexatie werd uitgevoerd, viel niemand op. Een leger door de lucht transporteren leek ook niets bijzonders. En dat was het in feite ook niet. De kwetsbaarheid van de trage en logge transporttoestellen was groot in oorlogstijd, zo wist iedereen – ook de Duitsers.

De parade in april 1939 in Berlijn toonde twaalf compagnieën parachutisten, maar dat maakte vanzelfsprekend nauwelijks indruk. De meeste indruk maakte het nog op de Duitse bevolking zelf, die de parachutisten als een van de meest opvallende eenheden hadden opgemerkt. Voor de buitenlandse vertegenwoordigers was het anders. De diverse bijgewoonde oefeningen toonden telkens slechts zeer beperkte inzetten van het nieuwe strijdmiddel. Alleen tijdens de operatie Weserübung werd een tipje van de sluier opgelicht. Daarbij was het voor Nederland meest voorname aspect, en een mogelijke ‘warning of history’, de ‘handstreich’ tegen de brug tussen de eilanden Sjaelland en Falster in Denemarken, aan een ieder voorbij gegaan. Het kwam ook niet tot een gevecht, want de handvol Deense verdedigers gaf zich direct over. De inzet in Noorwegen viel nauwelijks op, te meer daar de acties ook bepaald niet florissant verliepen. Slechts één operatie werd toevallig waargenomen door een KLM piloot. De grootste operatie mislukte – qua luchtlanding – volledig en twee andere inzetten toonden aanzienlijke verliezen en kwetsbaarheid van de ingezette eenheden. Wie zou daarvan echt moeten zijn geschrokken?

Tegenmaatregelen in het westen

Was het daarbij niet verwonderlijk dat juist het land van William (Billy) Mitchell, de man die al in 1918 de luchtlanding als machtig wapen zag, niet onder de indruk was van de Sovjet show? Waarnemers zagen het voor hun ogen gebeuren, maar zoals Von Brauchitsch zijn scepsis toonde door te zeggen dat het tijdens oefeningen imposant leek maar op een feitelijk slagveld nauwelijks waarde had, zo redeneerden de Geallieerden ook. Men was ervan overtuigd dat de licht bewapende luchtlandingseenheden geen schijn van kans op het slagveld zouden maken. Kleine inzetten was wat men verwachtte en Denemarken en Noorwegen toonden dat ‘gelijk’ aan.

Het meest opvallend is dat juist het land dat de twijfelachtige eer zou genieten voor het eerst de macht en kracht van een groot luchtlandingswapen tegenover zich te krijgen, het beste daarop was voorbereid. Hoewel men in Nederland overloopt van de – al dan niet terechte – kritiek op leger en legerleiding voor wat betreft deze periode, had Nederland op een aantal punten cruciale en verstandige maatregelen genomen. Onderscheidelijke maatregelen als men dat vergelijkt met onze [spoedig] geallieerde vrienden en erkend door de Duitsers in hun Kriegserfahrungsberichten. Het had daarbij geholpen dat een KLM piloot [Evert van Dijk] op het vliegveld bij Oslo aanwezig was geweest toen de Duitsers daar aan de grond kwamen. Zijn rapport werd door GS-III en de legerleiding ter harte genomen. Het had tot gevolg dat tot extra versperring van niet-operationele vliegvelden en zwaardere bezetting van wel-operationele velden werd besloten op 20 april 1940. Generaal Best liet aan de nieuwe bewakingsbataljons een uitgebreide instructie bekend maken. Maar los daarvan had de commandant van de luchtverdediging, Luitenant-Generaal Best, voordien ook al voorzorgsmaatregelen genomen. Generaal Reynders had al in 1938 - mede gesouffleerd door specialist Best - gewaarschuwd voor tactische luchtlandingen op en rond vliegvelden. Reden om vliegvelden in crisistijd te bezetten met veiligheidseenheden, al ruim voor Weserübung aan de orde was.

Nederland had een parate luchtvaartafdeling. Toestellen waren verspreid opgesteld, en de luchtwachtdienst was een wijdvertakt waarschuwingssysteem dat efficient – middels radio kringen – met elkaar verbonden was. Zodoende waren waarschuwingen van luchtruimpenetraties spoedig in het gehele land bekend. Vrijwel iedere waarschuwing voor dreigende invasie leidde tot een volledige paraatheid van vliegeniers. Het zou op 10 mei, op een enkele uitzondering na, leiden tot sterke beperking van verliezen aan kostbare vliegtuigen op de grond.

Bovendien waren op 20 april 1940 dus de bezettingen van de militaire vliegvelden nog verder versterkt. Verlate vliegvelden waren omgeploegd of volkomen versperd. De hoofdvliegvelden hadden aanzienlijke luchtafweer contingenten en een of meer compagnieën infanterie als bescherming tegen luchtlandingen. Kleinere vliegvelden hadden tenminste een compagnie bewakingstroepen. De grootste drie velden, Waalhaven, Ypenburg en Schiphol hadden een volledig bataljon infanterie en bovendien [schaarse] pantserwagens als versterking, alsmede aanzienlijke veldversterkingen die waren aangelegd. De instructie van de staf Luchtverdediging aan de vliegkampcommandanten wond er geen doekjes om. Er diende met aanzienlijke luchtlandingen rekening te worden gehouden en bovendien met beperkte landingen van parachutisten buiten het veld. Er werd zelfs uitdrukkelijk gewaarschuwd voor de betrokkenheid van burgerinfiltranten. Tevens werden vliegparkcommandanten geinstrueerd het leeuwendeel van de aanwezige mitrailleurs te richten op het landingsterrein in verband met mogelijke luchtlandingen. Daarbij mocht men echter de buitenverdediging niet vergeten. Luitenant-generaal Best memoreerde zelfs dat een luchtlanding binnen een korte tijdspanne zou kunnen leiden tot het op de grond afzetten van circa 3,000 bewapende infanteristen. Bovendien adviseerde hij zijn commandanten om een parate stoottroep buiten het veld gereed te houden als mobiele reserve, onder andere in te zetten tegen parachutisten of luchtlandingstroepen die buiten het veld zouden landen. Als tegenmaatregel tegen luchtlandingen, ook op alternatieve geschikte landingsterreinen, waren vrachtauto’s, auto’s en karren gereed. Doorgaande rijkswegen werden versperd om de zoveel honderd meter met om en om vrachtwagens of andere voertuigen en mitrailleurpiketten werden her en der geplaatst bij en op wegen. Ook het Veldleger werd geinformeerd dat de komende tegenstander wel eens tactische inzet van beperkte parachutistenonderdelen zou kunnen toepassen bij belangrijke posities of objecten. Het waren maatregelen en instructies die elders bij de Geallieerden niet of nauwelijks aan de orde waren.

Waren de tegenmaatregelen voldoende?

Duidelijk was - uit de Nederlandse maatregelen na 9 april 1940 - dat de vrees voor massale luchtlandingen veel groter was dan voor massale paracutisten acties. En juist dat verraadt dat Nederland had geleerd van de periode 1938 tot april 1940. Men had opgelet.

Het is echter evengoed duidelijk dat de grootschalige tactische inzet van parachutisten wel werd onderschat, maar dit is evengoed te verklaren uit dezelfde periode voor de inval. De Duitsers hadden immers met name de inzet van parachutisten tot die datum beperkt. Ook in het buitenland hield men nauwelijks rekening met parachutisteninzet op grotere schaal.

Is het redelijk een sneer uit te delen aan de Nederlandse voorbereiding op het vlak van grootschalige acties met parachutisten? Neen. Hoewel de Duitse inzet in Noorwegen van para's nauwelijks bekendheid kreeg, had de kennis van de op 10 januari 1940 in beslag genomen Duitse informatie wellicht tot een waarschuwing van formaat móeten hebben geleid. In die papieren die toen bij Maasmechelen werden gevonden had men namelijk kunnen opmaken dat de Belgische Maasbruggen [o.a. bij Dinant] door parachutisten zouden worden overvallen. Die landingen echter waren veel korter op de Duitse grondtroepen, en leken veel 'logischer' dan landingen diep in het achterland. Desalniettemin hád men uit de plannen een waarschuwing kunnen lezen voor de gedachtengang van de Duitse militaire planners. Het feit wilde echter dat Nederland nooit volledig inzage kreeg in de gevonden papieren. Nog los van het feit dat ze bij de Geallieerden nauwelijks tot enig geloof in de echtheid van de plannen hadden geleid, was de neutraliteitstatus van Nederland aanleiding volledige inzage aan de Nederlandse legerleiding te onthouden. De laatste mogelijkheid tot waarschuwing voor een grootschalige inzet was daarmee verloren gegaan.

Alleen met de kennis van vandaag is er een ronduit negatief oordeel te vormen over de Geallieerde paraatheid ten aanzien van massale Duitse luchtlandingen. Dat de Duitsers een complete gespecialiseerde luchtlandingsdivisie hadden met circa 13,500 man en een kleine parachutistendivisie met circa 4,000 man hadden ze knap weten te verbergen. Dat de Duitse transportvloot begin 1940 een kleine 900 toestellen groot was, was grotendeels bekend. Wegende echter de lopende operaties in Scandinavië, de aan- en afvoer richting Polen en de grote schaal van een operatie tegen het westen, hield geen zinnig mens rekening met het feit dat uiteindelijk bijna tweederde van die vloot in een enkelvoudig doelgebied zou worden ingezet. Net zo min als men rekening hield met massale inzet van parachutisten, dat tot dat moment slechts gezien werd als een leuk tactisch speeltje voor commandoraids, maar meer ook niet.

Nu kan men stellen dat het juist de slimme strateeg is die rekening houdt met grensverleggende en innoverende technieken en tactieken. En tot op zekere hoogte gaat die vlieger beslist op. Is het echter logisch om te veronderstellen dat er een slimme Nederlandse strateeg had moeten zijn die de magnitude van de Duitse operatie had moeten voorzien?

Die vraag is buitengewoon moeilijk met stelligheid te beantwoorden. Het is een feit dat de Nederlanders een aardig beeld hadden van de Duitse mogelijkheden en plannen. Voor onze strategen stond al lange tijd vast dat een voorname Duitse stoot door het zuiden zou plaatsvinden. Dat was met het oog op het Belgische front volmaakt logisch. Mede daarom waren de Peel-Raamstelling en de kortstondig bij Tilburg geprojecteerde Oranjestelling hoofdpionnen in het vooroorlogse schaakspel. Ook was men zich bewust dat de Duitsers een belangrijke aanval via het centrale front zouden willen ontwikkelen, vermoedelijk langs de Rijn omdat dit de kortste route vanaf Duitsland was en de Grebbelinie bij Rhenen smal en ongeinundeerd was. Bovendien was uit inlichtingen in januari en februari 1940 al duidelijk geworden dat een Duitse pantserdivisie tegenover ons frontdeel in het zuiden zou worden ingezet [hoewel Winkelman persisteerde in het feit dat hem dat niet bekend was gemaakt na het vertrek van Reynders!]. Dit alles was niet verrassend. Generaal Reynders had hier eerder al in 1939 op gerekend en vermoedde zelfs al dat Mill het zwaartepunt van de aanval zou zien. Daarnaast wist Reynders al dat de Duitse strategie vooral geconcentreerd zou zijn rond de uitschakeling van Franse en Britse eenheden. Daaruit mag men prioriteiten afleiden.

Het Nederlandse landschap, en vooral het gebied dat als Vesting Holland bekend stond, leende zich bij uitstek voor verdediging achter de aanzienlijke natuurlijke waterpartijen en de te stellen inundaties in het oosten. Het was een bijna romantische Nederlandse defensietraditie. Bovendien waren de smalle wegen en dijken in het voordeel van de verdediger omdat de aanvaller zich slecht zou kunnen ontplooien in het landschap, zeker met gemechaniseerde eenheden en zware wapens. Het zuidfront leek op papier het allersterkst. Het was immers achter grote en brede waterbarrieres gelegen. Knappe tegenstander die dergelijke hindernissen eenvoudig zou kunnen nemen. Juist die eigenschappen van het Nederlandse landschap – gecombineerd met de verdedigingsvisie – boden een uitgelezen kans om parachutisten en luchtlandingstroepen effectief in te zetten. Achteraf - a postiori dus - een bijna niet te missen aspect in een krijgsspel – met de kennis van de Duitse plannen en mogelijkheden wel te verstaan. Echter, welk een durf zou een vijand tonen door enkele duizenden manschappen [want dat was de perceptie van de sterkte van het Duitse luchtlandingswapen] in een met troepen volgepakt gebied te droppen? Die troepen zouden toch spoedig volledig in de pan worden gehakt bij gebrek aan aansluiting en effectieve bevoorrading? Er werd simpelweg geen rekening mee gehouden. En men zou daar begrip voor moeten opbrengen wegende de beperkte kennis die men had van de Duitse plannen en de Duitse legerpotentie.

Overigens valt bij dit laatste aan te vullen dat indien de strategie van Reynders was gevolgd, en het 3e Legerkorps en de Lichte Divisie waren in Noord-Brabant gebleven [en de Peel-Raamstelling dus met volle macht verdedigd], dat de kans dat de Duitsers Moerdijk op de derde oorlogsdag zouden hebben kúnnen bereiken vrijwel nihil was geweest. Als men nagaat dat met de aangepaste strategie onder Winkelman dit doel ternauwernood werd bereikt, dan is het vrij veilig om aan te nemen dat dit niet zou zijn gelukt als 25,000 man en artillerie extra beschikbaar waren geweest om het Duitse 26.AK tegen te houden. Dat dit de kracht van de Nederlandse defensie binnen het zuidfront eveneens had verminderd en dat de Duitsers op andere punten krijgskansen hadden gekregen zij gezegd. Verder filosoferen is dan ook zinloos, het zou slechts tot wilde speculatie leiden.

Als men beschouwt hoe men zich in Nederland bewust leek van de risico’s van grotere luchtlandingen op de vliegvelden in het westen – in het bijzonder de commandant luchtverdediging luitenant-generaal Best – en welke maatregelen en instructies daarop volgden, dan is het verleidelijk te concluderen dat Nederland op dat aspect in feite vrij behoorlijk was voorbereid. Anderzijds – men had kennelijk niet de gedachtensprong kunnen maken dat parachutisten ook elders een voorname rol konden spelen. Het was niet anders.

[Laatst gewijzigd op 3 juni, 2008]