Fallschirm Jäger Regiment 1
Gevechtsrapport van Hauptmann Karel Lothar Schulz, III./FJR 1.
"Am Nachmittag des dritten Tages (12 Mei) traf eine Meldung ein, dasz holländische Pioniere auf Krafträdern mit Beiwagen an einer Autobahnbrucke, halbwegs zwischen Moerdijk und Dordrecht, unsere schwache Sicherung überwältigt hatten und im Begriff waren, die Brücke zu sprengen. Die Holländer waren von Süden von Dubbeldam gekommen, aus einem Gebiet, das von uns noch nicht gesichert war. Der Kommandeur sagte zu mir, als ich die Meldung in seiner Gegenwart gehört hatte und ebenso unterrichtet war wie er, nichts als "Hin..Schulz...." Mit einer Kompanie erreichte ich im Eilmarsch die Brücke. Wir griffen sofort rechts und links der Strasze an. Die Holländer waren im Vorteil, da sie hinter dem Brückengeländer gedeckt und überhöhend schieszen konnten. Ihr Nachteil war, dasz ihnen die Sonne ins Gesicht schien. Mit ein paar Mann ging es seitlich der Strasze gegen die Brücke vor. Immer wenn unsere MG's die Brückenbesatzung niederhielten, machten wir einen Sprung.
Als ich etwa 50 Meter vor der Brücke entfernt wieder einen Sprung machte, zischte es mir wie glühendes Eisen durch die rechte Hand. Ich warf mich hin um den Schaden zu besehen. Der Schusz war durch die geballte Faust gegangen; hatte einen Finger zersplittert und war reichlich Schmerzhaft. Trotzdem war es nicht allzu schlimm, denn die Schlagader war nicht getroffen. Ich konnte einen weiteren Sprung machen und ging wieder in Deckung.
Im Hinwerfen bekam ich einen Schlag an den rechten Fusz, den ich mehr als deutlich spürte. Jetzt allerdings war ich bewegungsunfähig. Ich muszte mich nun darauf beschränken den weiteren Verlauf des Angriffs zu beobachten. Meine Jäger hatten sich inzwischen so weit an die Brücke herangearbeitet, dasz sie mit einem letzten Sprung am Feind waren. Die Holländer lieszen es nicht auf ein Handgemenge ankommen sondern ergaben sich. Einige wenige konnten auf ihren Rädern flüchten. Da sie nach Dordrecht fuhren wuszte ich genau, dasz sie dort von unserer Brückensicherung warm empfangen würden und liesz sie laufen.
Meine Männer, fix wie immer, brachten die Krafträder der Gefangenen in Schwung und schaften mich mit den wenigen Verwundeten zum Regiment wo wir verbunden wurden. Am ersten Abend nach meiner Einlieferung in ein Heimatlazarett stellte ich das Rundfunkgerät an und kaum ertönte da die Nachricht, dasz der Führer, auszer meinem Regimentskommandeur und den anderen Bataillonskommandeuren, auch mir das Ritterkreuz (EKI) verliehen habe."
Verslag van Gefreiter Arnold Boehnisch. Geboren: 24.05.1918; Zug 1, Zugführer: Oberjäger Hackbart, Spiesz: Hauptfeldw. Hoffmann: Kompanie 3./F.J.R. 1, KompanieFuhrer Heinz Henning von Brandis.
"Op 10 mei op een groot veld achter het station van Dordrecht als 'speciale' gevechtsgroep met 2 Zügen (=2 versterkte pelotons) om ongeveer tien over half zeven Duitse tijd afgezet door II./KGzbV1 (12 Ju 52). Enigen werden gewond bij de sprong, waarbij een dodelijk. Gruppenführer Locke uit Osnabrück was ook bij ons. Tijdens het afzoeken van het landingsterrein naar de "Waffenbehälter en Versorgungsbomben" ontstonden moeilijkheden. Ten westen van ons zagen wij honderden mensen op straat en op de huizen. We wisten niet of onder hen zich militairen bevonden. Wij waren zeer gespannen. Voor een deel konden we de wapens, waaronder machinepistolen 18 en 28, MG 34, lichte granaatwerpers, springstoffen en karabijnen K98 bergen. Voor zover ik weet waren er geen Duitse artsen bij ons.
Net na zeven uur ontvingen wij uit diverse richtingen vuur. Vanuit het station en ten westen en zuidwesten uit een nieuwe stadswijk. Later ook uit het oosten ter hoogte van een fabriek (lees abattoir) en een sportveld (= DFC). We hadden al achttien gewonden waaronder enkelen dodelijk. De toestand werd met het uur slechter. Nabij een betonnen verbindingsstraat, ten oosten van een nieuwe kerk, hielden wij krijgsraad.
We probeerden onze tegenstander met het werpen van zeer vele handgranaten van het lijf te houden maar ook dat had nauwelijks effect. Vanuit het station werden we zwaar beschoten. Overal om ons heen zagen we door de verrekijker de Hollanders naderbij komen. Besloten werd de witte vlag klaar te maken. Omdat ik steeds een verzorgende taak had heb ik niet eenmaal een schot kunnen lossen. Het was uit en ter hoogte van de kerk gooiden we de wapens neer.
Een zeer kleine groep Hollanders naderde. Onder hen dacht ik een sergeant-majoor en een korporaal. Te voet werden wij afgevoerd naar een school en aldaar grondig gefouilleerd. Na geruime tijd moesten wij aantreden, in een gesloten vrachtauto geladen en naar een kazerne gebracht. Opnieuw werden wij onderzocht op wapens om vervolgens te worden overgevaren naar een kolenschuit. Wij arriveerden aldaar met ongeveer 35 man.
Wij waren moe en teneergeslagen. De Luitenants Schmidt en Nowak mochten niet mee. Onze bewaking was zeer goed. We werden weggesleept en onderweg hoorden wij, na een lange tocht, dat we in Utrecht waren aangekomen. Vandaar ging de tocht verder na een dag en nachtvaart naar de Nederlandse kust. In de vroege ochtend van 15 mei 1940 werden we ingescheept op een zeeschip. De tocht ging naar Engeland. Duizenden zagen wij wachten langs de kaden van het Noordzeekanaal. Wij moesten echter zo snel mogelijk weg. Aan de overkant werden wij ondergebracht in een krijgsgevangenkamp en kort hierna voeren wij naar Canada. Daar heb ik de hele oorlog doorgebracht."
Verslag van Gefreiter Willi Koch, Sanitater (hospitaalsoldaat) FJR 1, Sanitatskompanie 7
"Opgestegen in Wenli, op 10 mei '40, in de eerste golf met de volledige Sanitats Kompanie 7. Chef was dr. Neumann, assistent dr. Langemeijer. Het was een dubbelcompagnie. De ene helft spingend per valscherm, de andere landend op Waalhaven. Dr Heinrich Neumann was Oberstabsartzt. Bij het aanvliegen werd ten westen van de Moerdijk de helft van de compagnie, de springende, uit het verband losgemaakt. Dat waren drie Junkers 52 terwijl de andere helft richting Rotterdam vloog. Ter hoogte van Willemstad draaiden wij koers naar het Eiland van Dordrecht.
Gas werd teruggenomen en wij verloren snel hoogte. Bij het naar buiten kijken sloeg de schrik me om het hart. Zo laag hadden wij nog nimmer aangevlogen. Dit was veel lager dan de gebruikelijke 125 meter: 80 meter werd er geroepen. Zo laag hebben wij in Stendal nooit afgesprongen. Nu zie ik de nieuwe autoweg naar Dordrecht met een sneltreinvaart onder me doorschieten. De bedoeling was, dat ons gedeelte even ten noorden van het Hollands Diep zou springen. We waren reeds te ver. De "Absetzer" doet vlug zijn werk. Met een schouderophalen schreeuwt hij, het motorenlawaai overstemmend: "Raus" "Raus" "Raus"!"
Voor ik het besef sta ik op de grond. Hooguit 8 seconden gehangen, toe maar. Dit was levensgevaarlijk. Op de Hollandse akker, die geen enkele dekkingsmogelijkheid biedt, krijg ik moeilijkheden met mijn "Gurtzeug". Ik sprong met valscherm R.Z.1 (=Ruchen-Zwangauslosung) die je staande moet afgespen terwijl een hevig vijandelijk geweer- en mitrailleurvuur op ons afgegeven wordt. Ook liggend kan ik niet loskoppelen. Elke beweging die ik maak lokt vuur uit. De meeste schoten gaan echter door de telkens opbollende chute. Een schot echter gaat door mijn broodzak. Daarin zitten overigens andere zaken. Enfin, ik leef nog. Telkens rukken de koorden aan mijn lijf. Ik ben een prachtige schietschijf. Pogingen om mijn springmes uit de broekspijp te halen mislukken. Ik kan er niet bij door dat geschiet. Na lange tijd gelukt het me de chute kwijt te raken. Heel voorzichtig met nauwelijks waarneembare bewegingen bereik ik een sloot. Die is nog diep ook. Steeds meer van mijn makkers, al of niet gewond, robben zich naar deze beschutting. Ik kon totaal niets doen. Mijn handgranaten, kaarten en andere bescheiden waren doorweekt. Ze liggen nu nog in de sloot. Alleen mijn 09 (=Lugerpistool van 9 mm) werkte nog. Mijn karabijn (K98) lag ergens verder op de akker ingepakt in de wapenhouder. Wanneer ik mijn hoofd omhoog stak volgde een salvo van de Hollanders. Het was verre van prettig.
Gedurende een korte tijd lagen wij onder artillerievuur, dat echter niets uitrichtte. Ook een jachtvliegtuig vuurde op ons zonder resultaat. Eerst, wanneer het donker begon te worden kregen wij wat lucht en enkele makkers verlieten behoedzaam hun dekking en zochten in westelijke richting gaande onze vermoede stellingen. Ik bleef met Feldwebel Georg Ahfeld, die gewond was en dr Gabler achter. Ik was volledig uitgeput.
Opnieuw probeerden wij op pad te gaan doch het lukte niet. Het tijdsbesef ontbrak me geheel. In de nacht van 10 op 11 mei verschenen plotseling twee makkers met een draagbaar. Een van hen, met pistool in de aanslag, beduidde ons uit de sloot te gaan. "Wanneer jullie hier blijven worden jullie krijgsgevangenen; zo hebben we aan jullie niets.." en gevaarlijk richtte de kameraad zijn wapen op de twee. Onder geweldige krachtsinspanning en volledig gedesillusioneerd zetten wij ons in beweging. Het ging in westelijke richting. "Im Morgengrauen" bereikten wij de boerderij Berkenhof aan de Zeedijk, zoals dat daar heet. Dit was onze verzamelplaats.
Een eind verder, tussen de spoorbaan en de autoweg, was in de barakken van de Nederlandse artillerie een verbandplaats ingericht, vlakbij de commandopost van Bruno Brauer, de Regimentscommandant, voor wie ik op 11 mei nog een telefoonleiding moest aanbrengen. Op Berkenhof moest ik veel slapen. Ik was op. Ondanks het feit, dat we mensen tekort hadden werd me deze rust gegund.
Het Nederlandse vuur drong op. We hoorden precies waar de vijandelijke mitrailleurs stellingen betrokken. Hun vuursnelheid was veel minder als die van onze automatische wapens. Toen ik weer werd ingezet en verder oostwaarts op de dijk ging zag ik, dat enkele manschappen aan het prutsen waren met een buitgemaakt kanon. Het was een zeer oud model, zo ongeveer 12 cm. kaliber. Granaten waren er zat, echter geen enkele kardoes. Wat te doen?
Toen kwam er een op het idee de 08-Springkapseln van de handgranaten achter de granaat in de kamer te voeren. Het stuk werd gericht in de richting Dubbeldam en afgetrokken. En warempel, het projectiel verliet de schietbuis. Soms lag ons nieuwe vuur te kort en dan weer te ver weg. Die Hollanders begrepen er natuurlijk niets van. De mortierwerking bleek echter de beste. Daarna werd er weer gesjouwd met het stuk, wat bijna ondoenlijk was. Na verloop van tijd werd me bevolen een telefoonleiding aan te leggen bij de cp. van Bruno Brauer. Daar was me het een bijzondere drukte. Hollandse gevangenen hielpen ons gedwee. Ze konden overigens niet anders.
Bruno Bräuer was een zeer apart mens. Door zijn konijnachtig naar voren stekende tanden sliste hij, maar voor ons gaf dit dikwijls problemen. Hij was kortaf maar toch niet onmenselijk. Net voor de oorlog was hij met vrouw en dierbare hond op weg in een snelle auto. De chauffeur sloofde zich op bijzondere wijze uit door zijn rijkunsten te vertonen. Op een gegeven moment tikte Bräuer de bestuurder op de schouder met het verzoek het gaspedaal wat te vieren. De chauffeur informeerde zo langs zijn neus weg of het te hard ging voor mevrouw. "Neen", zei Bräuer "dat niet, maar voor mijn hond....!!!
Met het buitgemaakte kanon ging het ook niet over rozen. Onze mannen dachten dat zij een goede indruk achterlieten bij hun regiments-commandant. Maar niets was minder waar. In de nacht van 11 op 12 mei, toen het stuk weer werd afgevuurd, kwam het woedende bericht van Bräuer "onmiddellijk dat idi¬ote schieten te beëindigen. Der Oberst kan niet slapen" was het antwoord van een van zijn stafofficieren.
Bruno Bräuer werd geboren op de 4e febr. 1893 in Berlijn. Hij vocht ge¬durende de eerste wereldoorlog als onderofficier in het Duitse leger en werd ernstig gewond. Voor zijn daden verkreeg hij het IJzeren Kruis 2e klasse. Hierna nam hij dienst bij de veiligheids-politie in Pruisen. Na de machtsovername door Hitler in 1933 trad hij toe tot een speciale politie-eenheid, de zogenaamde Hermann Göring Staatspolitiegroep Zur besonderen Verwendung. Hij was een der eersten, die in Stendal het parachutistenkorps uit de grond stampte. In juli 1938 werd hij regiments-commandeur van het Fallschirm Regiment 1.
Na de meidagen in ons land nam hij deel aan de luchtlandingen op Kreta en landde te Heraklion in mei 1941. Hij leed daar zware verliezen. Na zijn verblijf aan het Russische front kwam hij voor de tweede maal op Kreta aan. Hij werd aldaar commandant van een fort en werd tamelijk be¬vriend met de eilandbewoners. Maar de partizanen zetten de voet dwars en dat werd de reden, dat de Duitsers meer dan bruut optraden tegen de krijgsgevangenen op het eiland. Brauer dwong in Duitsland betere voorzieningen af voor zijn mannen. Hierdoor werd hij te lastig en werd als Oberst in reserve geplaatst. In 1944 vocht hij als generaal-majoor, commandant van de 9e Fallschirm-Division. Hij zette de mannen in voor de verdediging van Berlijn en Breslau. De divisie kwam in actie tegen de Russen en nabij de Oder viel hij in hun handen. Hij werd ver¬dacht van oorlogsmisdaden. Brauer werd doorgezonden naar Griekenland en te Athene zonder pardon door een Grieks vuurpeloton geëxecuteerd."
|